200607126/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Zwolle,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/122 van de rechtbank Zwolle van 16 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 25 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) een verzoek van appellante om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2004 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.H. Dillingh, advocaat te Herenveen, en het college, vertegenwoordigd door drs. D.G. Pruim, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante exploiteert een onderneming aan de [locatie] te Zwolle, waarin nieuwe auto's en gebruikte auto's worden verkocht en reparaties en onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Zij heeft het college verzocht om vergoeding van schade, veroorzaakt door verminderde bereikbaarheid van haar vestiging in de periode van mei 1999 tot en met december 1999 als gevolg van het besluit van 8 april 1999, waarbij het college het gedeelte van de rijbaan van de Burgemeester Roelenweg tussen de Nijverheidsstraat en de Zwartewaterallee voor verkeer heeft afgesloten ten behoeve van werkzaamheden voor de fietstunnel Zwartewaterallee. Dit verzoek heeft zij toegelicht met een rapport van Automotive Business Development (hierna: ABD) van 14 februari 2003. De schade bestaat volgens het verzoek, voor zover thans van belang, uit verminderde verkoop van auto's, zoals die blijkt uit de omstandigheid dat in de jaren 1995 tot en met 1998 haar marktaandeel van het door haar verkochte merk hoger was dan het landelijk gemiddelde marktaandeel van dealers dat merk en in 1999 lager.
2.2. Het college heeft het besluit van 17 december 2004 genomen op advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 9 november 2004 dat het college de afwijzing van het verzoek terecht heeft gebaseerd op het advies van de tijdelijk ingestelde schadebeoordelingscommissie (hierna: het advies van 14 april 2003), nu appellante met de door haar overgelegde omzetcijfers niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde omzetschade door het besluit van 6 april 1999 is veroorzaakt.
Volgens het door het college gevolgde advies blijkt uit de door appellante overgelegde verkoopcijfers dat de verkoop van nieuwe en gebruikte auto's in 1999 niet is achtergebleven ten opzichte van de jaren 1996 tot en met 1998 en dat de verkoop eerst na afronding van de werkzaamheden in 2000 en 2001 een sterke daling vertoont. De slechtere bereikbaarheid komt volgens het advies evenmin tot uitdrukking in de verkoopcijfers van de gebruikte auto's; appellante heeft in 1999 aanzienlijk meer auto's verkocht dan in 1998. Ten aanzien van de door ABD opgestelde rapporten, waarbij alleen wordt gekeken naar de ontwikkeling ten opzichte van het landelijk gemiddelde marktaandeel, staat in het advies dat deze een te eenzijdig beeld geven en bovendien daarmee niet wordt aangetoond dat appellante schade heeft geleden ten gevolge van het verkeersbesluit. Weliswaar is in 1999 het marktaandeel van appellante bij het landelijke marktaandeel van het desbetreffende merk achtergebleven, maar dit geldt echter ook voor 2000 en 2001, jaren waarin geen sprake was van verminderde bereikbaarheid, aldus het advies.
2.3. Op verzoek van de rechtbank heeft de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) op 21 december 2005 haar een deskundigenbericht uitgebracht.
Volgens de StAB heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade ten gevolge van het verkeersbesluit is geleden. De rechtbank heeft de overwegingen van de StAB tot de hare gemaakt.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het college de afwijzing van het verzoek ten onrechte op de daaraan ten grondslag gelegde adviezen van de tijdelijke adviescommissie en de adviescommissie bezwaarschriften heeft gebaseerd, omdat uit de rapporten van ABD blijkt dat haar verkopen van nieuwe auto's in 1999 achter zijn gebleven ten opzichte van het landelijk gemiddelde marktaandeel van het door haar verkochte merk, terwijl zij in 1996 tot en met 1998 juist bovengemiddeld presteerde. De achterblijvende verkoop ten opzichte van het landelijke gemiddelde in het eerste kwartaal van 2000 is volgens haar het gevolg van de achterblijvende verkoop in het laatste kwartaal van 1999. Bovendien zijn de jaren 2000 en 2001 niet geheel vergelijkbaar met 1999, omdat zij zich toen meer is gaan toeleggen op de verkoop van auto's van een ander merk, aldus appellante.
2.5. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft in het door appellante in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het besluit van 17 december 2004 niet op het advies van de bezwaarcommissie mocht baseren, omdat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken vertoont. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het aan het verzoek ten grondslag gelegde rapport en het nader rapport van 4 juli 2003 van ABD eenzijdig de nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van het marktaandeel van appellante ten opzichte van het landelijke gemiddelde marktaandeel in 1999. Dat appellante in 1999 minder nieuwe auto's heeft verkocht, dan het verwachte aantal op basis van haar marktaandeel in de voorafgaande jaren is zonder nadere statistische toelichting, onvoldoende om het verschil aan te kunnen merken als aan het verkeersbesluit toe te rekenen gederfde omzet. In de rapporten van ABD is voorts niet verklaard waarom de omzet uit de verkoop van nieuwe en gebruikte auto's in 1999 niet lager is geweest dan in 1998, zelfs niet in de periode van de werkzaamheden en dat die omzet eerst na afronding van de werkzaamheden is afgenomen. Ook wordt geen verklaring gegeven voor het uitblijven van een herstel ten opzichte van het landelijke gemiddelde na afronding van de werkzaamheden in 2000 en 2001. De enkele stelling dat zij zich in 2000 en 2001 meer is gaan toeleggen op de verkoop van auto's van een ander merk, is daartoe onvoldoende.
Het aan de rechtbank door de StAB uitgebrachte advies leidt - daargelaten in hoeverre het inwinnen daarvan noodzakelijk was om tot een beoordeling van de afwijzing te komen - niet tot een ander oordeel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007