ECLI:NL:RVS:2007:BA4657

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609065/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • P.B.M.J. van der Beek Gillessen
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor alleenstaande minderjarigen uit Vietnam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 14 november 2006 hun beroepen ongegrond verklaarde. De appellanten hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 6 december 2005 waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de aanvragen goed te keuren, en dat de ingediende rapporten over de situatie van kinderen in Vietnam niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de rechtbank ten onrechte de door appellanten ingediende publicaties niet bij de beoordeling van de besluiten heeft betrokken. De ingediende stukken kunnen als nadere toelichting op de beroepsgronden worden aangemerkt, en de datering van deze stukken staat niet in de weg aan hun beoordeling. Echter, de inhoud van de rapporten biedt geen aanleiding om de conclusie van het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te betwisten, dat stelt dat opvang mogelijk is in sociale opvangcentra in Vietnam.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. Het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 april 2007.

Uitspraak

200609065/1.
Datum uitspraak: 27 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2],
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/1377 en 06/1383 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 14 november 2006 in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 6 december 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 november 2006, verzonden op 17 november 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 december 2006 heeft de Minister van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven klagen appellanten onder meer dat de rechtbank, door te overwegen dat een rapport van de World Children Organization getiteld "Report on Vietnam's children" en een rapport van de Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit getiteld "Commercial sexual exploitation of minors in Vietnam" niet meer bij de beoordeling van de beroepen kunnen worden betrokken nu niet is gebleken dat deze of soortgelijke documenten niet in de besluitvormingsfase konden worden overgelegd, heeft miskend dat deze rapporten een eerder in beroep ingenomen stelling onderbouwen.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2005 in zaak nr. 200409003/1, JV 2005/247), moet onder nadere stukken in de zin van die bepaling worden verstaan stukken ter nadere toelichting van de eerder voorgedragen beroepsgronden. De door appellanten ingediende publicaties kunnen als zodanig worden aangemerkt. Gelet op het algemene karakter van de stukken is er geen grond voor het oordeel dat in dit geval de datering van de stukken aan de beoordeling daarvan in de weg stond. Deze zijn voorts niet van zodanig grote omvang, dat om die reden zonder uitstel geen zinvolle behandeling van de zaak ter zitting kon plaatsvinden. De rechtbank heeft deze dan ook ten onrechte niet bij de beoordeling van de besluiten van 6 december 2005 betrokken.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, leidt dit evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.2. De door appellanten ingediende rapporten schetsen de situatie van kinderen in Vietnam. Uit deze rapporten volgt niet dat de conclusie van het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2003 inzake alleenstaande minderjarigen in Vietnam, dat opvang mogelijk is bij sociale opvangcentra die onder verantwoordelijkheid staan van het Vietnamese ministerie van Arbeid, Invaliden en Sociale Zaken en dat de situatie en leefomstandigheden in deze centra over het algemeen niet afwijken van de algemene leefomstandigheden in Vietnam, onjuist is. De rapporten kunnen derhalve niet afdoen aan de overweging van de rechtbank dat de minister van de juistheid van voornoemd algemeen ambtsbericht heeft mogen uitgaan.
De grief kan mitsdien niet tot het ermee beoogde doel leiden.
2.3. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2007
210
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak