ECLI:NL:RVS:2007:BA4505

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700421/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep tegen voortzetting van vreemdelingenbewaring en mogelijkheid van hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep van appellante tegen de voortzetting van haar vreemdelingenbewaring. Appellante was op 27 september 2006 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank 's Gravenhage verklaarde op 4 januari 2007 het beroep van appellante tegen de voortzetting van de bewaring niet ontvankelijk. Appellante ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State. De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank een uitspraak is als bedoeld in artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000, waartegen ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, geen hoger beroep openstaat. Appellante betoogde dat de aangevallen uitspraak geen oordeel bevatte over een besluit of handeling als bedoeld in dat artikelonderdeel, maar de Raad van State oordeelde dat de tekst en de geschiedenis van de wet geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat hoger beroep mogelijk is tegen de ontvankelijkheid van het beroep. De Raad van State concludeerde dat er geen grond is voor kennisneming van het hoger beroep, ook niet in het geval van ernstige schending van procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

200700421/1.
Datum uitspraak: 20 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/61115 van de rechtbank 's Gravenhage van 4 januari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2006 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 januari 2007, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen de voortduring daarvan ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 januari 2007 heeft de Minister van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De uitspraak van 4 januari 2007 is een uitspraak als bedoeld in artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daartegen staat ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open.
Appellante betoogt, samengevat weergegeven, dat artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet aan kennisneming van het hoger beroep door de Afdeling in de weg staat, omdat de aangevallen uitspraak geen oordeel inhoudt omtrent een besluit of handeling als bedoeld in dat artikelonderdeel.
2.2. Anders dan appellante betoogt, biedt de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde artikelen een aanknopingspunt voor het oordeel dat de mogelijkheid van hoger beroep niet is uitgesloten ter zake van het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van een beroep tegen de voortzetting van de bewaring.
2.3. Voor zover appellante betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep dient kennis te nemen, wordt overwogen dat voor kennisneming van een appél in weerwil van artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 grond kan bestaan, indien sprake is van ernstige schending van eisen van goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
2.4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2007
345
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak