ECLI:NL:RVS:2007:BA4353

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701508/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, die op 25 januari 2006 een besluit van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie had vernietigd. De minister had in een brief van 6 november 2003 aan de vreemdeling meegedeeld dat er niet inhoudelijk op zijn procedure kon worden ingegaan, omdat zonder diens toestemming geen gegevens aan derden konden worden verstrekt. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde echter dat de minister een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

De Raad van State oordeelde dat de brief van 17 juli 2003, waarin door Vluchtelingenwerk AZC een verzoek werd gedaan om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van de minister, niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de minister terecht het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de brief van 6 november 2003 geen besluit in de zin van de Awb was. De grieven van de staatssecretaris werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 april 2007. De betrokken rechters waren H.G. Lubberdink als voorzitter, en M.G.J. Parkins de Vin en A.W.M. Bijloos als leden, met E. de Groot als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200701508/1.
Datum uitspraak: 20 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/31110 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 25 januari 2006 (lees: 2007) in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij brief van 6 november 2003 heeft Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aan [naam] naar aanleiding van diens brief van 17 juli 2003 meegedeeld dat niet inhoudelijk op de procedure van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) kan worden ingegaan omdat zonder diens toestemming geen gegevens van betrokkene aan derden kunnen worden verstrekt.
Bij besluit van 22 mei 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2006 (lees: 2007), verzonden op 1 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij de brief van 17 juli 2003 heeft [naam] van Vluchtelingenwerk AZC [plaatsnaam] de minister verzocht ten behoeve van de vreemdeling gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en hem alsnog in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
2.2. De staatssecretaris klaagt in de grieven onder meer dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de brief van 17 juli 2003 geen aanvraag als bedoeld in het derde lid van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) behelst, zodat zijn bij brief van 6 november 2003 gegeven reactie geen besluit inhoudt. Hij stelt in dit verband onder meer dat uit de brief van 17 juli 2003 niet blijkt dat deze namens de vreemdeling is geschreven en betoogt dat de opsteller ervan noch Vluchtelingenwerk AZC [plaatsnaam] belanghebbende is bij het verzoek.
2.3. De brief van 17 juli 2003 is afkomstig van en ondertekend in opdracht van [naam], voornoemd. Daaruit blijkt niet dat deze of Vluchtelingenwerk AZC [plaatsnaam] handelde als gemachtigde van de vreemdeling. Voorts heeft voornoemde [naam] noch Vluchtelingenwerk AZC [plaatsnaam] gesteld belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het in die brief gedane verzoek te zijn.
2.4. Omdat de brief van de minister van 6 november 2003 daarom geen afwijzing van enige aanvraag behelst en derhalve geen besluit is in de zin van de Awb is, heeft de minister het door de vreemdeling daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De grieven slagen.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 mei 2006 ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 25 januari 2006 (lees: 2007) in zaak no. AWB 06/31110;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2007
210
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak