200702344/1
Datum uitspraak: 24 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
I. [appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/9905 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2007 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 2 maart 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 april 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Appellant heeft onder meer als grief aangevoerd dat de rechtbank niet, althans onvoldoende, kenbaar heeft gemaakt waarom zij een door de staatssecretaris na de sluiting van het onderzoek ingebracht stuk in haar oordeel heeft betrokken.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, kan de rechtbank het onderzoek ter zitting schorsen.
Ingevolge het vierde lid kan de rechtbank bepalen dat het onderzoek ter zitting opnieuw wordt aangevangen.
Ingevolge het vijfde lid kan de rechtbank, indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de rechtbank het onderzoek.
Ingevolge artikel 8:65, eerste lid, sluit de rechtbank het onderzoek ter zitting wanneer zij van oordeel is dat het is voltooid.
2.1.2. Uit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting blijkt dat het onderzoek daar is gesloten en dat partijen vervolgens is medegedeeld dat uiterlijk over een week schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2.1.3. De rechtsoverweging van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft overwogen dat de eerdere maatregel van bewaring is opgeheven in het kader van een belangenafweging, is gebaseerd op de na sluiting van het onderzoek door de staatssecretaris naar de rechtbank en de raadsman van appellant gezonden brief.
Omdat het onderzoek in de zaak op 19 maart 2007 was gesloten mocht de rechtbank zonder heropening daarvan evenwel niet mede uitspraak doen op de grondslag van het eerst na die sluiting overgelegde stuk.
Dat de staatssecretaris ter zitting in het bijzijn van appellant in de gelegenheid is gesteld nadere informatie in het geding te brengen, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het onderzoek ter zitting niet is geschorst en partijen de rechtbank evenmin toestemming hebben verleend een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten.
2.2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2007 in zaak no. AWB 07/9905;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak