ECLI:NL:RVS:2007:BA4159
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H. van Kreveld
- J.R. Schaafsma
- W. Sorgdrager
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de verleende revisievergunning voor opslag en verwerking van spoorwegballast
In deze zaak heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld door appellante tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Overijssel. Dit besluit, genomen op 1 augustus 2006, verleende een revisievergunning voor een inrichting die onder andere bestemd is voor de opslag en be- en verwerking van spoorwegballast. Het besluit werd op 9 augustus 2006 ter inzage gelegd, waarna appellante op 18 september 2006 beroep instelde. In de procedure heeft verweerder op 9 november 2006 een verweerschrift ingediend en is er een deskundigenbericht uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, gedateerd 21 februari 2007.
Tijdens de zitting op 19 april 2007 waren zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd. Appellante betwistte onder andere de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden, met name de opslag van slib/fijn zand op een vloeistofdichte vloer. Verweerder stelde dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk was voor zover het zich richtte tegen de bedrijfstijden van de inrichting, omdat hierover geen zienswijzen waren ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat appellante niet redelijkerwijs kon worden verweten dat zij hierover geen zienswijzen had ingediend, waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk werd verklaard.
Daarnaast werd het beroep van appellante ongegrond verklaard voor zover het betrekking had op de opslag van slib/fijn zand, omdat in de aanvraag om vergunning was aangegeven dat deze stof op een vloeistofdichte voorziening zou worden opgeslagen. De Afdeling oordeelde dat de overwegingen van verweerder ter motivering van het besluit geen rechtsgevolgen in het leven riepen en derhalve niet voor beroep vatbaar waren. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor de bedrijfstijden en voor het overige ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.