ECLI:NL:RVS:2007:BA4157

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608169/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huursubsidie en terugvordering door de Minister van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarin haar werd medegedeeld dat zij voor de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 geen recht had op huursubsidie. De minister had bovendien de reeds uitbetaalde huursubsidie van € 420,-- teruggevorderd. De rechtbank Assen had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De zaak werd behandeld op 30 maart 2007, waarbij de minister vertegenwoordigd was door mr. H. Ipenburg, terwijl appellante niet verscheen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het hoger beroep niet gericht was tegen het besluit van 11 december 2006, omdat de minister in dat besluit aan appellante een bedrag van € 773,16 aan huursubsidie had toegekend. De Afdeling concludeerde dat appellante geen recht had op huursubsidie op de peildatum, omdat zij op dat moment in afwachting was van een beslissing op haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning. De rechtbank had terecht overwogen dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor huursubsidie zoals vastgelegd in de Huursubsidiewet en de Vreemdelingenwet.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2007.

Uitspraak

200608169/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/604 van de rechtbank Assen van 4 oktober 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) appellante medegedeeld dat zij voor het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 geen recht heeft op huursubsidie en de over dit tijdvak reeds uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 420,-- teruggevorderd.
Bij besluit van 24 april 2006 heeft de Minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2006, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 11 december 2006 heeft de Minister het besluit van 28 oktober 2005 gewijzigd en aan appellante een bedrag van € 773,16 aan huursubsidie voor het tijdvak van 1 september 2005 tot 1 januari 2006 toegekend.
Bij brief van 8 januari 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, is verschenen. Appellante is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Gelet op artikel 6:18, eerste lid, en artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, dient het hoger beroep niet te worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 11 december 2006, aangezien hierbij geheel aan het hoger beroep van appellant is tegemoetgekomen. Appellante maakt aanspraak op schadevergoeding en heeft derhalve niettemin belang bij beoordeling van het hoger beroep.
2.2.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de Huursubsidiewet, zoals die gold ten tijde van belang (hierna: de Hsw), wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder peildatum als de huurder een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend: de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de aanvraag is ingediend.
Ingevolge artikel 10, onder a, sub 2, van de Hsw wordt, als de huurder vreemdeling is, huursubsidie slechts toegekend indien deze rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Ingevolge sub 3 wordt, als de huurder vreemdeling is, huursubsidie slechts toegekend indien deze, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van die wet en huursubsidie heeft ontvangen over het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Hsw, voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om toekenning van huursubsidie gedaan door de huurder, door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat wordt vastgesteld door de Minister en wordt de aanvraag ingediend bij de Minister.
Ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Ingevolge artikel 8, onder h, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor huursubsidie, heeft miskend dat zij ten tijde van de peildatum rechtmatig verblijf had, nu zij in afwachting was van een beslissing op haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.3.1.    Vaststaat dat de aanvraag van appellante een eerste aanvraag betreft, die is ingediend op 12 augustus 2005, zodat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, in samenhang met artikel 28, eerste lid, van de Hsw de peildatum 1 september 2005 is.
2.3.2.    De situatie die hier voorligt, waarin appellante op de peildatum in afwachting was van een beslissing op een bezwaarschrift in de reguliere procedure, valt niet onder één van de categorieën van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep van appellante op artikel 10, onder a, sub 2, van de Hsw faalt.
Dat appellante ingevolge artikel 8, onder h, van de Vw 2000 wel rechtmatig verblijf had, biedt, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat appellante ingevolge artikel 10, onder a, sub 3, van de Hsw recht had op huursubsidie, nu zij over het subsidietijdvak waarin zij voor het laatst rechtmatig verblijf hield op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen huursubsidie heeft ontvangen.
Het betoog faalt derhalve.
2.3.3.    Het door appellante in hoger beroep overgelegde besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 november 2006 biedt geen grond voor een ander oordeel. Het ex-tunc karakter van de door de Afdeling te verrichten toets verzet zich ertegen dat dit besluit bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak kan worden betrokken. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar niet anders kon worden geconcludeerd dan dat appellante niet in aanmerking kwam voor huursubsidie.
2.4.    Voorts betoogt appellante dat, gelet op haar financiële positie en de onzekerheid waarin zij verkeerde inzake haar verblijfsrechtelijke positie, de Minister had moeten afzien van het terugvorderen van de reeds betaalde huursubsidie.
2.4.1.    Het betoog faalt. De rechtbank heeft in de door appellante aangevoerde omstandigheden terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Minister in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan zijn uitgangspunt dat ten onrechte verstrekte subsidiegelden worden teruggevorderd.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek         w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
71-479.