200607875/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/378 van de rechtbank Assen van 4 oktober 2006 in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aanvraag van appellant om huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2005 heeft de Minister het besluit van 21 juni 2005 gewijzigd en de aan appellant verstrekte huursubsidie voor het tijdvak van 1 mei 2005 tot 1 juli 2005 vastgesteld op € 200,28.
Bij besluit van 25 november 2005 heeft de Minister de aanvraag van appellant om huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft de Minister de door appellant tegen de besluiten van 21 juni 2005 en 25 november 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft de Minister het besluit van 21 september 2005 herzien en de aan appellant toegekende huursubsidie voor het tijdvak van 1 mei 2005 tot 1 juli 2005 vastgesteld op nihil.
Bij uitspraak van 4 oktober 2006, verzonden op 11 oktober 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen het besluit van 23 januari 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 december 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, is verschenen. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, sub 2, van de Huursubsidiewet, zoals die gold ten tijde van belang (hierna: de Hsw), wordt, als de huurder vreemdeling is, huursubsidie slechts toegekend indien deze rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Ingevolge sub 3 wordt, als de huurder vreemdeling is, huursubsidie slechts toegekend indien deze, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder g of h, van die wet en huursubsidie heeft ontvangen over het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield.
Ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Ingevolge artikel 8, onder h, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
2.2. Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Hsw geen aanspraak kan maken op huursubsidie, omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf als bedoeld in dit artikel, nu appellant niet beschikt over een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten tijde van belang rechtmatig verblijf had, nu hij als zogenoemde witte illegaal in afwachting was van een beslissing op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.3. De situatie die zich ten tijde van belang voordeed, valt niet onder één van de categorieën van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Derhalve faalt het beroep van appellant op artikel 10, onder a, sub 2, van de Hsw.
Daargelaten of appellant ten tijde van belang ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf had, heeft hij evenmin krachtens artikel 10, onder a, sub 3, van de Hsw recht op huursubsidie, nu vaststaat dat appellant voordien nimmer rechtmatig verblijf heeft gehouden als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000.
De rechtbank is derhalve terecht, zij het op niet geheel juiste gronden, tot het oordeel gekomen dat appellant niet in aanmerking komt voor huursubsidie.
2.4. Voor zover appellant een beroep doet op het vertrouwensbeginsel en daartoe betoogt dat in redelijkheid niet verwacht kon worden dat het besluit van 21 september 2005 tot verlening van huursubsidie teruggedraaid zou worden, faalt dat. Gelet op het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onder a, van de Hsw kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop rustende bepalingen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007