ECLI:NL:RVS:2007:BA4148

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605424/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening revisievergunning voor nertsenhouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan over een beroep van de stichting 'Stichting Bont voor Dieren' tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel. Het college had op 6 juni 2006 een revisievergunning verleend voor een nertsenhouderij gelegen op een perceel in Boekel. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 21 juni 2006. De appellante heeft op 24 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij stelde dat de vergunning ten onrechte was verleend. De zaak werd behandeld op 27 maart 2007, waar de appellante en de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, aanwezig waren. De vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door een deskundige.

De Raad van State overwoog dat de vergunningverlening in strijd was met de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht. De appellante had aangevoerd dat de aanvraag om vergunning na terinzagelegging was gewijzigd, wat volgens haar ongunstige gevolgen voor het milieu had. De Raad oordeelde dat de wijzigingen in de aanvraag niet opnieuw ter inzage waren gelegd, waardoor derden, waaronder de appellante, in hun belangen geschaad konden worden. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de bescherming van de belangen van derden in het vergunningverleningsproces.

Uitspraak

200605424/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Bont voor Dieren", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boekel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 juni 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 december 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door E.C.J.P. Vlemminx en H.M.A. van der Keijlen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijsen, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Appellante heeft ter zitting de beroepsgrond ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) en het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken.
2.3.    Appellante voert aan dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op de aanvraag om vergunning die na terinzagelegging van de aanvraag en het ontwerp-besluit is gewijzigd. Deze wijzigingen hebben volgens appellante een aantal voor het milieu ongunstige gevolgen. Bovendien zijn belangen van derden geschaad nu er geen mogelijkheid is geweest tegen deze wijzigingen bedenkingen in te brengen, aldus appellante.
2.3.1.    Uit het systeem van vergunningverlening, zoals neergelegd in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, vloeit voort dat in beginsel op de aanvraag moet worden beslist zoals die is ingediend en bekendgemaakt. Bij toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht is het na het ter inzage leggen van de aanvraag en het ontwerp-besluit, behoudens uitzonderingen, niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen. Uitzonderingen zijn alleen toelaatbaar als vast staat dat geen derden zijn benadeeld.
2.3.2.    Blijkens de stukken is de oorspronkelijke aanvraag bij verweerder binnengekomen op 27 juni 2005. Deze aanvraag is op 10 oktober 2005, 21 oktober 2005 en 1 mei 2006, vóór terinzagelegging van de aanvraag en het ontwerp-besluit, gewijzigd dan wel aangevuld.
Op 29 mei 2006, ná terinzagelegging van de aanvraag en het ontwerp-besluit, zijn er nog enkele wijzigingen in de aanvraag aangebracht. Deze wijzigingen zien onder meer op een toename van het aantal verkeersbewegingen voor zware vrachtwagens van 0 naar 2 verkeersbewegingen in de nachtperiode. Daarmee samenhangend zijn de werktijden van de inrichting uitgebreid naar de nachtperiode. Verweerder heeft de gewijzigde aanvraag niet opnieuw ter inzage gelegd en heeft evenmin naar aanleiding van deze wijzigingen een nieuw ontwerp-besluit opgesteld. Bij het bestreden besluit is bij het verlenen van de gevraagde vergunning rekening gehouden met de op 29 mei 2006 aangebrachte wijzigingen.
2.3.3.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken op welke activiteiten binnen de inrichting de bij de wijziging op 29 mei 2006 aangevraagde toename van de verkeerswegingen betrekking heeft. Vast staat niettemin dat met voornoemde wijzigingen van de aanvraag de activiteiten van de inrichting worden uitgebreid en dat die activiteiten onder meer van invloed zijn op de door de inrichting te veroorzaken geluidemissie. Daarom kan niet worden gesteld dat deze wijzigingen uitsluitend positieve gevolgen voor het milieu hebben. Voorts kunnen derden, waaronder appellante, door de wijzigingen van de aanvraag of de gevolgen daarvan in hun belangen zijn geschaad, nu de gewijzigde aanvraag niet opnieuw ter inzage is gelegd en er geen nieuw ontwerp-besluit is opgesteld. Gelet hierop heeft verweerder, door te beslissen op de op 29 mei 2006 gewijzigde aanvraag, in strijd gehandeld met het systeem van de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft het beroep van appellante voor het overige geen bespreking.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel van 6 juni 2006, kenmerk V25-2005;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boekel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Boekel aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Boekel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
159-492.