200702134/2.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/37 en 07/42 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lisse.
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lisse (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Triumvir Lisa B.V." (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een parkeerkelder, een winkelstrook en 43 appartementen op het perceel, plaatselijk bekend Heereweg 184 t/m 188/Berkhoutlaan 2 t/m 2E te Lisse.
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2005, verzonden op 24 augustus 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, in zaak no.
200507780/1, heeft de Afdeling het daartegen door verzoekers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 juni 2005 vernietigd.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar van verzoekers, dat bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op 16 februari 2007, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 22 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2007, waar verzoekers, namens wie [gemachtigde] het woord heeft gevoerd, en het college, vertegenwoordigd door D. Haak en G.Bruggeman, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar ir. G.J.G. Bokelman, werkzaam bij stedenbouwkundig bureau RBOI, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. A.R.M. van der Pluijm, advocaat te Leiden, gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In de uitspraak van 12 juli 2006 in zaak no.
200507780/1heeft de Afdeling onder meer overwogen dat het college de vrijstelling niet heeft voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing nu, gegeven de ernst van de ruimtelijke ingreep en de aanzienlijke afwijking van de betrekkelijk recente indicatieve ideeënschets in de door de gemeenteraad vastgestelde "Centrumvisie Lisse 2002", onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat de door het gemeentebestuur voorgestane ruimtelijke ontwikkeling van het centrumgebied en de wijze van bebouwing daarvan behelst en hoe het aan de orde zijnde bouwplan in die voorgestane ontwikkeling past.
Naar aanleiding van voormelde uitspraak is in opdracht van het college het "Ruimtelijk Kader Centrumvisie 2006" opgesteld, welk beleidsstuk door de gemeenteraad is vastgesteld op 26 oktober 2006. Dit beleidsstuk bevat de stedenbouwkundige visie van de gemeente op de voorgestane ontwikkeling van het centrumgebied. Voorts is een nieuwe ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin is weergegeven op welke wijze het bouwplan hier binnen past. Naar voorlopig oordeel kan niet worden gezegd dat het gebrek in de besluitvorming met betrekking tot het bouwplan, dat aanleiding vormde voor vernietiging door de Afdeling van het besluit van 7 juni 2005, zich thans nog voordoet. De ruimtelijke onderbouwing is, gegeven de beoordelingsruimte van de gemeenteraad bij de vaststelling van het ruimtelijk beleid dat daarbij een kader vormt, naar voorlopig oordeel thans voldoende te achten. Naar voorlopig oordeel is voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het bouwplan past in de voorgestane ontwikkeling. Daarbij is van belang, dat de keuze voor de afwijking van vooral de hoogte van de bebouwing ten opzichte van de bebouwing in de directe omgeving thans voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. De keuze zelf vergt daarbij vooral een politiek bestuurlijke afweging waarvoor het college en de gemeenteraad verantwoordelijk zijn en die in rechte slechts afstandelijk kan worden getoetst.
2.3. Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, geeft op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning eerste fase niet mochten worden verleend. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij wordt ten slotte overwogen dat vergunninghoudster, door bouwwerkzaamheden te verrichten voordat definitief is komen vast te staan dat de vergunning in stand blijft, op eigen risico handelt.
2.4. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007