ECLI:NL:RVS:2007:BA4143

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700989/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Inbreiding Riethoven' van de gemeenteraad van Bergeijk

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 april 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Inbreiding Riethoven', vastgesteld door de gemeenteraad van Bergeijk op 29 mei 2006. Verzoeker heeft bezwaar tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan, dat voorziet in de bouw van meer dan 58 woningen in de kern Riethoven. Verzoeker heeft op 28 februari 2007 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor negatieve gevolgen van de woningbouw voor de flora en fauna, de stedenbouwkundige structuur, en zijn privacy.

De Voorzitter heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig gewogen. Hij concludeert dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de flora en fauna in het plangebied en dat de aanwezigheid van de dwergvleermuis geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Ook het archeologisch onderzoek is volgens de Voorzitter adequaat uitgevoerd. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die een uitzondering op de geldende bestemmingsplannen rechtvaardigen.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op basis van gewijzigde planologische inzichten het bestemmingsplan heeft vastgesteld en dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wegen dan de belangen die met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn gediend. De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond en de argumenten van verzoeker niet overtuigend genoeg zijn om de uitvoering van het bestemmingsplan te blokkeren.

De beslissing van de Voorzitter is niet bindend voor de bodemprocedure, maar biedt wel duidelijkheid over de voorlopige situatie. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling is.

Uitspraak

200700989/2.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2006 heeft de gemeenteraad van Bergeijk het bestemmingsplan "Inbreiding Riethoven" vastgesteld.
Bij besluit van 9 januari 2007, nummer 1204933, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 28 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. H.I.B.M. Arends, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Bergeijk, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Verweerder is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan heeft betrekking op een deel van de kern Riethoven en voorziet in hoofdzaak in de bouw van ruim 58 woningen op een grotendeels door bestaande woningen omsloten terrein. Verzoeker heeft bezwaar tegen de in het plan voorziene woningbouw en tegen de in het plan voor zijn gronden aan de [locatie] opgenomen regeling.
2.3.    Voor zover het verzoek betrekking heeft op de in het plan opgenomen regeling voor de gronden van verzoeker aan de [locatie], dient dit te worden afgewezen reeds omdat ten aanzien van dit plandeel niet is gebleken van het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang.
2.4.    Ten aanzien van de door het plan voorziene woningbouw voert verzoeker, samengevat weergegeven, het volgende aan. Volgens verzoeker is onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de in het plangebied aanwezige flora en fauna, waarbij hij wijst op de aanwezigheid van de dwergvleermuis. Voorts stelt hij dat het verrichte archeologisch onderzoek gebrekkig is. Ten onrechte is voorbijgegaan aan de bestaande rechten van omwonenden, aldus verzoeker. De mogelijk gemaakte woningbouw zal volgens hem leiden tot aantasting van de stedenbouwkundige structuur en de privacy van appellant. In dat verband stelt hij dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanleg van een langzaam verkeersroute. Het plan is in strijd met het streekplan volgens verzoeker nu dit voorziet in meer woningen dan het zogenoemde migratiesaldo nul. Volgens verzoeker is de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende verzekerd. Daarbij wijst hij op het feit dat de tussen de gemeente en de projectontwikkelaar gesloten overeenkomst niet integraal ter inzage heeft gelegen en stelt hij dat wellicht sprake is van verboden staatssteun. Ten slotte stelt verzoeker dat het plan zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en dat ook in zoverre onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.5.    Uit het 'Flora en fauna onderzoek en bomenonderzoek' van BTL Planburo B.V. van 12 augustus 2003, blijkt dat uitvoerig onderzoek is verricht naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek gebrekkig is. Ten aanzien van de aanwezigheid van de dwergvleermuis in het plangebied is in het genoemde onderzoek opgemerkt dat deze de bosrand gebruikt als foerageergebied. Nu uit het onderzoek niet naar voren komt dat het plangebied door de dwergvleermuis als broedgebied wordt gebruikt en de bosrand als foerageergebied onaangetast blijft, heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter in het ontbreken van een ontheffing op grond van de Flora en Faunawet voor de dwergvleermuis geen aanleiding behoeven te zien voor twijfel aan de uitvoerbaarheid van het plan.
In het door Archaeological Research & Consultancy B.V. verrichte archeologische onderzoek is door middel van proefsleuven een groot deel van het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van archeologisch waardevol materiaal. Het in het plangebied aanwezige bosgebied is daarin niet betrokken aangezien de bodem daar niet verstoord zal worden en er voor eventuele werkzaamheden in dat deel van het plangebied een aanlegvergunningplicht in het plan is opgenomen. De provinciale archeologische dienst heeft met deze werkwijze ingestemd. Gelet hierop ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het verrichte archeologische onderzoek gebrekkig is en dat verweerder dat niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.
Voor zover verzoeker heeft gewezen op bestaande rechten van omwonenden overweegt de Voorzitter dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend.
De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Uit de stukken blijkt dat het terrein waarvoor het plan voorziet in woningbouw, vrijwel geheel is omsloten door bestaande woningen met diepe achtertuinen die grenzen aan een grotendeels open terrein. Deze structuur wordt door het plan slechts in zoverre aangetast dat een deel van het open terrein met woningen zal worden bebouwd. Gelet hierop kan de Voorzitter verzoeker niet volgen in zijn stelling dat het plan zal leiden tot ernstige aantasting van de stedenbouwkundige structuur. Uit de stukken blijkt voorts dat de woning van verzoeker aan de [locatie] op geruime afstand van de te bouwen woningen ligt en dat de woning alsmede de bijbehorende tuin worden afgeschermd door hoogopgaande beplanting. Gelet hierop kan de Voorzitter verzoeker evenmin volgen in zijn stelling dat het plan leidt tot aantasting van zijn privacy.
Voor zover verzoeker in dit verband wijst op de aanleg van een verkeerslus en een langzaam verkeersroute en op de overlast die vanwege deze beide voorzieningen is te verwachten, overweegt de Voorzitter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat normaal gebruik van deze voorzieningen niet tot onaanvaardbare overlast voor verzoeker zal leiden. Daarbij betrekt hij dat plangebied deel uitmaakt van een bestaande woonomgeving en de woning van verzoeker op enige afstand van deze voorzieningen ligt en door hoogopgaande beplanting wordt afgeschermd. Voorts is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in het plan vervatte aanlegvergunningplicht voor het bosgebied voldoende waarborgt dat de ter plaatse aan te leggen langzaam verkeersroute niet tot ernstige aantasting van dit bosgebied zal leiden.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor de juistheid van zijn stelling dat het plan in strijd is met het streekplan. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het Dorpenontwikkelingsplan van de gemeente Bergeijk, waaruit volgt dat de door het plan voorziene woningbouw voorziet in de lokale behoefte.
Uit de stukken blijkt dat de gemeente Bergeijk samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten met een projectontwikkelaar en een woningbouwstichting die de woningbouwlocatie zullen ontwikkelen. Deze overeenkomsten hebben met het plan ter inzage gelegen, waarbij financiële gegevens van de betrokken partijen onleesbaar zijn gemaakt.
Uit deze overeenkomsten blijkt dat de gemeente zal bijdragen in de kosten van ontwikkeling, maar dat deze voor het overige plaatsvindt voor rekening en risico van de projectontwikkelaar en de woningbouwstichting. In het feit dat niet bekend is hoe hoog de bijdrage van de gemeente is ziet de Voorzitter geen aanleiding voor twijfel aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ook overigens acht de Voorzitter in het licht van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet aannemelijk dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Voorts ziet hij in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van verzoeker dat van gemeentewege verboden staatssteun is verleend aan de projectontwikkelaar en de woningbouwstichting.
Uit het verrichte luchtkwaliteitonderzoek van BRO adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu van 30 maart 2006 blijkt dat de vanwege de te bouwen woningen te verwachten toename van verkeersbewegingen, niet leidt tot overschrijding van de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 gestelde normen. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek gebrekkig is en dat verweerder dat niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.
2.6.    Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ook voor het overige te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto                                                           w.g. Rop
Voorzitter                                                    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
417