ECLI:NL:RVS:2007:BA4142

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606994/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van vergunningseisen voor vaartuigen in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 15 september 2004 bestuursdwang gelast om een stationerend vaartuig vóór 1 oktober 2004 te verwijderen uit de wateren van het stadsdeel. Appellant, de eigenaar van het vaartuig, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 december 2004. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 9 augustus 2006, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State behandelt de zaak en overweegt dat het bestuursorgaan in principe verplicht is om handhavend op te treden bij overtredingen van wettelijke voorschriften, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft gehecht aan een eerdere uitspraak van de Afdeling, waarin werd geoordeeld dat het vaartuig niet als woonboot kan worden aangemerkt. De Raad van State bevestigt echter dat de eerdere uitspraak formele rechtskracht heeft en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat voor het vaartuig. De Raad concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van handhaving van vergunningseisen en de rol van bestuursdwang in het bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2007.

Uitspraak

200606994/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/644 van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast om vóór 1 oktober 2004 het stationerend [vaartuig] uit de wateren van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 december 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door E.P. Blaauw, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft gehecht aan de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005 in zaak no.
200408577/1. Hij voert aan dat deze uitspraak een kennelijke misslag bevat omdat zij impliceert dat geen enkel nog niet bewoond vaartuig met een (voormalige) andere functie dan die van een woonschip, geacht kan worden te zijn veranderd in een woonschip en derhalve daartoe bestemd te zijn in de zin van artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Vhb). De uitspraak dient naar zijn mening buiten beschouwing gelaten te worden.
2.2.1.    Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 23 maart 2004 een door appellant gevraagde ligplaatsvergunning voor een woonboot ten behoeve van zijn [vaartuig] geweigerd. Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij voormelde uitspraak van 23 maart 2005, voor zover thans van belang, overwogen dat de voorzieningenrechter met juistheid en op goede gronden heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de [vaartuig] niet kan worden aangemerkt als een woonboot en in redelijkheid de gevraagde ligplaatsvergunning voor een woonboot ten behoeve van de [vaartuig] heeft kunnen weigeren. Voorts heeft de Afdeling daarbij de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover aangevallen, bevestigd. Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
2.2.2.    Met voormelde uitspraak van de Afdeling heeft het besluit van 31 augustus 2004 formele rechtskracht gekregen. Derhalve is in rechte komen vast te staan dat de [vaartuig] niet kan worden aangemerkt als een woonboot, alsmede dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de gevraagde ligplaatsvergunning voor de [vaartuig] heeft kunnen weigeren. Dat appellant het niet eens is met de inhoud van voormelde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat geen concreet uitzicht bestaat op legalisatie door middel van een ligplaatsvergunning voor een woonboot krachtens de Vhb.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens                      w.g. Können
Lid van de enkelvoudige kamer       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
301