ECLI:NL:RVS:2007:BA4137

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602737/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor extra vluchtdeuren in geluidsschermen langs de Betuweroute te Groessen

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning die op 3 januari 2006 is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Duiven aan Prorail B.V. voor het plaatsen van extra vluchtdeuren in geluidsschermen langs de Betuweroute te Groessen. Appellanten hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat de vergunning ten onrechte is verleend. Zij stellen dat de locatie van de vluchtdeuren niet voldoet aan de veiligheidsnormen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de brandveiligheid. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 1 december 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als verweerder en andere betrokken partijen aanwezig waren.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend in overeenstemming met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. De brandweer heeft aangegeven dat de gekozen locatie van de vluchtdeuren in overleg met hen is bepaald en dat er geen bezwaar bestaat tegen de bluswatervoorzieningen. De deskundigen hebben bevestigd dat de constructie van de geluidsschermen niet negatief wordt beïnvloed door de toevoeging van de vluchtdeuren. De Afdeling concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de vergunning terecht is verleend.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarmee de bouwvergunning in stand blijft. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2007.

Uitspraak

200602737/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Duiven,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2006, kenmerk Geo 0154/2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Duiven aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Prorail B.V." een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van extra vluchtdeuren in geluidsschermen op het perceel kadastraal bekend conform bijlage en plaatselijk bekend Betuweroute te Groessen, cluster nr. BB-46.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 juni 2006, kenmerk PH/29504/jw, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. E.A.K. IJff, en bijgestaan door ir. H. Brakel, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Visser en Th. Jansen, ambtenaren van de gemeente Duiven, zijn verschenen.
Voorts zijn ProRail B.V., vertegenwoordigd door mr. N. Fokke, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. C.C.F. Rulkens, daar als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 februari 2007 (hierna: het deskundigenbericht). Bij brief van 28 maart 2007 hebben appellanten hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.    Overwegingen
Het standpunt van appellanten
2.1.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte een bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van extra vluchtdeuren in geluidsschermen op het in geding zijnde perceel.
Volgens appellanten is niet duidelijk of de vier deuren aan de Leuvensestraat behoren tot de gevallen waarin, in nauw overleg met de brandweer, is gekozen de deuren, in afwijking van de Nibra-richtlijn, recht tegenover elkaar te plaatsen. Volgens appellanten heeft verweerder onvoldoende duidelijkheid gegeven over de redenen om de deuren ter hoogte van woningen te plaatsen. Uit rapportages blijkt volgens hen dat bij een plotselinge grote lekkage de mogelijk brandbare en giftige vloeistoffen juist bij deuren buiten het scherm komen.
Appellanten stellen voorts dat verweerder ten onrechte verwijst naar de Nibra-richtlijn ter legitimatie van het afzien van een bluswatervoorziening. Appellanten zijn van mening dat de Leuvensestraat qua breedte en ligging als inzetrichting te prefereren is boven het smalle en ongunstig gelegen fietspad aan de andere zijde.
De zone tussen scherm en spoorsloot zonder vaste spoorslootoverbrugging is, bij grote plotselinge uitstroming en bij ontsporing en/of het kantelen van spoorvoertuigen, geen veilige plaats waarvandaan de openbare weg bereikt kan worden, zoals het Bouwbesluit voorschrijft, aldus appellanten.
Appellanten stellen verder dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de stalen kolommen (H-profiel) geen hoofddraagconstructie vormen.
Het standpunt van verweerder
2.2.    Verweerder heeft de bouwaanvraag getoetst aan het bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Duiven", het Bouwbesluit, redelijke eisen van welstand en de bouwverordening van de gemeente Duiven en is tot de conclusie gekomen dat het bouwplan hieraan voldoet. Omdat het een gebonden beschikking betreft heeft hij de vergunning verleend.
Vaststelling van de feiten
2.3.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.3.1.    Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
Verweerder heeft het besluit genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit Betuweroute van 26 november 1996, aangevuld met het Tracébesluit Betuweroute Tracédeel Pannerdensch Kanaal van 13 november 1997 (hierna tezamen te noemen: het tracébesluit). De vergunning ziet op de plaatsing van acht extra vluchtdeuren in geluidsschermen langs de Betuweroute op het in geding zijnde perceel.
2.3.2.    In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is, voor zover hier van belang en kort weergegeven, bepaald dat een reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met het Bouwbesluit 2003, de gemeentelijke bouwverordening of het bestemmingsplan, of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.3.3.    In een memo van de brandweer staat dat de bereikbaarheid vanaf de weg en de plaats van de bluswatervoorzieningen bepalend zijn geweest voor de locatie van de deuren. De vier deuren aan de Leuvensestraat behoren tot de deuren die tegenover elkaar worden geplaatst. Met de projectorganisatie Betuweroute is overeengekomen dat er vaste oeververbindingen (bruggen) worden aangebracht. Mobiele spoorslootoverbruggingen worden van de zijde van de brandweer niet geaccepteerd omdat deze door hun lengte niet toepasbaar zijn. Er bestaat van de zijde van de brandweer geen bezwaar tegen de in de bouwvergunning getroffen bluswatervoorziening. Het feit dat de vluchtdeuren nabij de woningen van appellanten zijn voorzien brengt geen groter risico met zich bij een eventuele vloeistofuitstroming, aldus de brandweer.
2.3.4.    Ter zitting heeft de brandweercommandant gesteld dat voor de keuze van de locatie van de vluchtdeuren de consequenties voor de vluchtroute en de bereikbaarheid voor hulpdiensten is bezien. Verder wordt met de gemaakte keuze, voor zover het onderhavige tracé betreft, voldaan aan de eis dat op elke plaats op de Betuweroute binnen 30 minuten 6000 liter water geleverd moet kunnen worden.
2.3.5.    In het deskundigenbericht is vermeld dat bij de wijziging van het bouwplan voor de extra vluchtdeuren geen structurele wijzigingen aan de stalen stijlen van het geluidsscherm anders dan ten behoeve van de bevestiging van de vluchtdeuren zijn aangebracht. De dimensionering van deze stijlen en de daarmee samenhangende sterkte is om die reden volgens de deskundige dan ook niet aan de orde in het kader van de onderhavige wijziging, maar was aan de orde in de initiële bouwvergunningprocedure. De deskundige is van mening dat de constructie na de wijziging zelfs minder belast wordt omdat de belasting vanwege het onderste schermdeel niet in haar geheel via de stijl naar de betonnen poer moet worden afgevoerd maar ook voor een aanzienlijk deel rechtstreeks naar de poer wordt afgevoerd via de op grond van deze bouwvergunning aangebrachte stalen balk. Ook de sterkte van de geluidsschermdelen, in samenhang met de door appellanten aangevoerde betonkwaliteit, is volgens de deskundige feitelijk niet gewijzigd ten opzichte van de situatie van de oorspronkelijke bouwvergunning.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.    Met betrekking tot het betoog van appellanten over de constructie van de geluidsschermen en de vraag of sprake is van een zogenoemde hoofddraagconstructie, overweegt de Afdeling dat het in de onderhavige procedure alleen kan gaan om het aanbrengen van extra vluchtdeuren in de geluidsschermen en niet om de constructie van de geluidsschermen als zodanig. De bouwvergunning voor de geluidsschermen is reeds onherroepelijk, nadat het daartegen door appellanten ingestelde beroep - onder meer aangaande de constructieve veiligheid - bij uitspraak van 18 augustus 2004, in zaak no.
200307139/1door de Afdeling ongegrond is verklaard. Thans staat slechts ter beoordeling of de voorziene plaatsing van extra vluchtdeuren, zoals appellanten stellen, negatieve gevolgen meebrengt voor de belastbaarheid van de constructie van de geluidsschermen, zodanig dat niet kan worden voldaan aan de ter zake relevante voorschriften uit het Bouwbesluit. Zoals vermeld in overweging 2.3.5., is uit het deskundigenonderzoek evenwel niet gebleken dat de plaatsing van de vluchtdeuren een negatieve verandering teweegbrengt in de belastbaarheid van de constructie van de geluidsschermen om welke reden deze belastbaarheid opnieuw zou moeten worden berekend. De uitleg van appellanten betreffende de begrippen "constructie" en "hoofddraagconstructie" kan hieraan niet afdoen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat aan de conclusie van het deskundigenbericht moet worden getwijfeld.
2.4.1.    Uit de stukken, waaronder de in overweging 2.3.3. genoemde memo, en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de locatie van de vluchtdeuren is gekozen in overleg met de brandweer. Gelet op de bereikbaarheid vanaf de Leuvensestraat en de plaats van de bluswatervoorzieningen aan de andere zijde van de spoorbaan heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het recht tegenover elkaar plaatsen van de vluchtdeuren in dit geval uit een oogpunt van brandveiligheid gewenst is. Dat daarbij wordt afgeweken van uitvoeringsrichtlijnen van de Nibra maakt dit niet anders.
Omdat de genoemde bluswatervoorzieningen reeds zijn voorzien aan de andere zijde van de spoorbaan, en de bereikbaarheid hiervan is gegarandeerd door middel van de recht tegenover elkaar gelegen vluchtdeuren, heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het opnemen van (extra) bluswatervoorzieningen aan de zijde van de Leuvensestraat niet noodzakelijk is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat van de zijde van de brandweer is aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen de aldus getroffen bluswatervoorziening.
Ter zitting is gebleken dat, nu aan beide zijden van de spoorbaan deuren zijn voorzien, de door appellanten bedoelde inzetrichting voor de brandweer variabel is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat met de projectorganisatie Betuweroute is overeengekomen dat de door appellanten gewenste vaste spoorslootoverbruggingen, die ook door de brandweer als noodzakelijk worden beschouwd, zullen worden aangelegd.
Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plaatsen van de deuren tegenover de woningen van appellanten geen grotere risico's met zich brengt bij een eventuele vloeistofuitstroming. Hierbij heeft hij in redelijkheid betrokken dat bij een eventuele calamiteit het ballastbed onder de rails als opvangcapaciteit dient, en voorts een deel van de vloeistof onder het scherm door in de daartoe bestemde spoorsloot zal stromen. Uit de memo van de brandweer blijkt dat de vluchtdeuren hierop geen bijzondere invloed hebben.
Nu ook anderszins uit de bezwaren van appellanten niet valt af te leiden dat zich weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen, was verweerder gehouden de bouwvergunning te verlenen. De vraag of na oplevering daadwerkelijk aan de eisen uit het Bouwbesluit wordt voldaan is een kwestie van uitvoering en handhaving.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellanten ongegrond.
Proceskosten
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                                   w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
357-535.