ECLI:NL:RVS:2007:BA4133

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701872/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Wet bodembescherming

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarbij aan de verzoekers een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van artikel 39a van de Wet bodembescherming. Het besluit werd genomen op 6 maart 2007 en betreft de verwijdering van restverontreiniging in de bodem van een perceel in [plaats]. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 12 april 2007 zijn verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en de vertegenwoordiger van verweerder verschenen.

De Voorzitter overweegt dat de last onder dwangsom is opgelegd met het oog op de sanering van de verontreiniging. Verweerder stelt dat verzoekers als indieners van het saneringsplan verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, ondanks de eigendomsoverdracht van het perceel aan een derde partij. Verzoekers betwisten deze conclusie en de Voorzitter merkt op dat de beschikbare gegevens geen definitief uitsluitsel bieden. De procedure leent zich niet voor een definitieve beslissing, maar de Voorzitter ziet aanleiding om het besluit van 6 maart 2007 te schorsen in afwachting van de uitkomst van een kort geding dat op 18 april 2007 heeft plaatsgevonden.

De Voorzitter besluit het verzoek toe te wijzen en schorst het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers en het griffierecht. De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en is openbaar uitgesproken op 23 april 2007.

Uitspraak

200701872/1.
Datum uitspraak: 23 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A], wonend te [woonplaats], en [verzoekster B], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 39a van de Wet bodembescherming.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2007, waar verzoekers, waarvan [verzoeker A] in persoon en bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Meijs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [directeur] en mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd met het oog op de verwijdering van de in de bodem van het perceel [locatie] te [plaats] aanwezige restverontreiniging.
2.2.    Aan de hand van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de vraag of zij als overtreders van artikel 39a van de Wet bodembescherming kunnen worden aangemerkt alsmede over de inhoud van de last en de hoogte van de opgelegde dwangsom, overweegt de Voorzitter als volgt.
2.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers in hun hoedanigheid als indieners van het saneringsplan dienen te worden aangemerkt als overtreders van artikel 39a van de Wet bodembescherming. Nu er geen verzoek tot wijziging van de tenaamstelling is gedaan, blijven verzoekers volgens verweerder verantwoordelijk voor de uitvoering van de sanering, ondanks de eigendomsoverdracht van het betreffende perceel aan [partij] Deze conclusie is door verzoekers gemotiveerd betwist. De beschikbare gegevens bieden de Voorzitter hierover geen definitief uitsluitsel. De onderhavige procedure leent zich daar ook niet voor. In het kader van de beslissing op bezwaar dient dit nader te worden onderzocht. In afwachting daarvan en in aanmerking genomen de omstandigheid, dat op 18 april 2007 een kort geding bij de burgerlijk rechter heeft plaatsgevonden waarvan de uitkomst van invloed kan zijn op de bezwaarprocedure, ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding om het besluit van 6 maart 2007 te schorsen.
2.4.    De Voorzitter ziet aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 6 maart 2007, kenmerk 1268445/NB/0860, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen                       w.g. Douwes
Voorzitter                          ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2007
443