200604888/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1353 van de rechtbank Roermond van 23 mei 2006 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 24 december 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de Minister) een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op grond van de Regeling oogstschade 1998 afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2000 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en hem een tegemoetkoming toegekend van ƒ 69.211,86 (€ 31.406,97).
Bij uitspraak van 4 juli 2001 heeft rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2002 in zaak no.
200104205/1heeft de Afdeling het daartegen door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 4 juli 2001 vernietigd, het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2000 vernietigd en de Minister opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Bij besluit van 18 november 2003 heeft de Minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling, het door appellant gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en appellant een tegemoetkoming toegekend van € 72.989,59 (ƒ 160.847,89) voor schade aan de laan- en parkbomen en € 31.406,97 (ƒ 69.211,85) voor schade aan de coniferen en de heesters.
Bij besluit van 6 mei 2004 heeft de Minister dit besluit, wederom onder gedeeltelijke gegrond- en ongegrondverklaring van het bezwaar, gewijzigd en appellant een tegemoetkoming toegekend van € 85.887,91 (ƒ 189.272,05) voor schade aan de laan- en parkbomen en € 31.406,97 (ƒ 69.211,85) voor schade aan de coniferen en de heesters.
Bij uitspraak van 15 december 2004 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover daarbij is geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de groei- en kwaliteitsschade aan zijn coniferen en heesters, het besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft de Minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2004, het bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en appellant een tegemoetkoming toegekend van € 15.184,93 (ƒ 33.463,18) voor schade aan de coniferen.
Bij uitspraak van 7 december 2005 in zaak no.
200500655/1heeft de Afdeling het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2004 ongegrond verklaard en het beroep van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2005 verwezen naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 23 mei 2006, verzonden op 29 mei 2006, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2005 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, ambtenaar in dienst van het ministerie, bijgestaan door J. Neele, werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Minister ten onrechte de jaaraanwas over 1999 niet in de berekening heeft betrokken en dat de Minister de groei- en kwaliteitsschade aan de laan- en parkbomen niet juist heeft berekend, aangezien de dode en kwarrige bomen buiten beschouwing zijn gelaten. Dit betoog faalt. Bij uitspraken van respectievelijk 26 juni 2002 en 7 december 2005 heeft de Afdeling reeds over deze beroepsgronden geoordeeld en deze verworpen. Onder verwijzing naar die uitspraken dienen deze beroepsgronden derhalve in deze procedure buiten bespreking te blijven.
2.2. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de Minister de groei- en kwaliteitsschade van de coniferen en heesters niet juist heeft berekend, aangezien ten onrechte de dode en kwarrige coniferen en heesters buiten beschouwing zijn gelaten, faalt. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 7 december 2005 reeds ten aanzien van de laan- en parkbomen heeft overwogen, zou het volgen van de door appellant voorgestane rekenwijze betekenen dat de dode en kwarrige coniferen en heesters wederom in de berekening worden betrokken, waardoor de verloren gegane coniferen en heesters voor meer dan 100% vergoed zouden worden. De Regeling voorziet evenwel niet in een zodanige vergoeding, maar alleen in een tegemoetkoming voor op de peildatum te velde staande gewassen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007