200701791/2.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3176 van de rechtbank Breda van 27 februari 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 24 april 2006 heeft verzoeker (hierna: de korpsbeheerder) het verzoek van [wederpartij] om verstrekking van gegevens afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2006 heeft de korpsbeheerder geweigerd het door H. van Drunen (hierna: Van Drunen) namens [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar in behandeling te nemen.
Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen om op het bezwaar een nieuwe beslissing te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpsbeheerder bij brieven van 9 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2007, hoger beroep ingesteld, alsmede de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2007, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door drs. P.J.J.M. van der Heijden, juridisch medewerker bij de politieregio Midden en West Brabant, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 2 juni 2006 geweigerd het bezwaarschrift in behandeling te nemen onder verwijzing naar zijn besluit van 7 april 2006, waarvan [wederpartij] op 11 april 2006 schriftelijk in kennis is gesteld, waarbij de korpsbeheerder Van Drunen heeft geweigerd als gemachtigde voor de duur van één jaar voor alle procedures bij zijn korps waarin deze als gemachtigde optreedt. De rechtbank heeft dat besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitspraak van 25 augustus 2006 in zaak nos. 06/2202 en 06/3427 een gelijkluidende schriftelijke inkennisstelling van het besluit met betrekking tot Van Drunen, gericht aan een derde betrokkene, naar aanleiding van een door die derde ingesteld beroep heeft vernietigd.
2.3. Het verzoek strekt ertoe om te bepalen dat de korpsbeheerder in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen.
2.4. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de aangevallen uitspraak in verband met de daartegen door de korpsbeheerder aangevoerde grond dat hij het bezwaarschrift buiten behandeling mocht laten, nu [wederpartij] tegen het besluit van 7 april 2006 geen bezwaar heeft gemaakt, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag, waarbij een rol kan spelen dat de uitsluiting van Van Drunen de rechterlijke toets niet heeft doorstaan naar aanleiding van een beroep van een derde, dient te geschieden in de bodemprocedure. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, kunnen onomkeerbare gevolgen optreden, omdat alsnog inhoudelijk op het bezwaar moet worden beslist. De Voorzitter zal, gelet op het reële belang van [wederpartij] om spoedig duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of het oordeel van de rechtbank, dat voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2006 ook gevolgen heeft voor de onderhavige zaak waarin Van Drunen als gemachtigde optreedt, in rechte stand kan houden, bevorderen dat de bodemzaak versneld wordt behandeld als bedoeld in artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar verwachting zal de behandeling ter zitting in juni of juli van dit jaar kunnen plaatsvinden. De Voorzitter ziet aanleiding om, in afwachting van die behandeling, de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat verzoeker geen nieuwe beslissing op het bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007