200608147/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2619 van de rechtbank Maastricht van 9 oktober 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het verzoek van appellante om het op 12 augustus 2004 in Marokko gesloten huwelijk tussen appellante en [partner] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te registreren, afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar appellante in persoon en bijgestaan door mr. P. Ograjensek, advocaat te Roermond, alsmede [tolk], en het college vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg en P.L.M. Goor, beiden werkzaam bij de gemeente Heerlen, zijn verschenen.
2.1. Voor de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) verwijst de Afdeling naar de aangevallen uitspraak.
2.2. Ingevolge artikel 6 van de Wet conflictenrecht huwelijk wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde. Op grond van deze bepaling in samenhang met de Wet GBA, zal de ambtenaar van de gemeentelijke basisadministratie kunnen weigeren betrokkenen als gehuwd te registreren wanneer hij de overtuiging heeft dat het in het buitenland gesloten huwelijk een schijnhuwelijk is (Kamerstukken II 1991-1992, 22 488, nr. 3, p. 5).
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:50, 1:53 en 1:71a van het Burgerlijk Wetboek is het sluiten van een schijnhuwelijk in strijd met de openbare orde. Van een schijnhuwelijk is sprake indien het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat in dit geval sprake is van een schijnhuwelijk omdat het oogmerk van de echtgenoten niet is gericht op vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland van de echtgenoot van appellante en dat het college het verzoek van appellante het huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie te registreren, terecht heeft geweigerd. De rechtbank heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat appellante en haar echtgenoot weinig van elkaar blijken te weten, dat de echtgenoot ook weinig weet van de kinderen van appellante en voorts dat tegenstrijdigheden voorkomen in de onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen over de totstandkoming van het huwelijk en over de motieven van de echtgenoot om naar Nederland te komen. Deze tegenstrijdigheden hebben appellante en [partner] niet afdoende kunnen verklaren. Terecht heeft de rechtbank het standpunt van het college onderschreven dat aan de eerste door [partner] afgelegde verklaring ten overstaan van een medewerker van de Nederlandse ambassade in Rabat vastgehouden dient te worden en niet aan de tweede verklaring die is afgelegd in de vorm van antwoorden op vragen die de gemachtigde van appellante na het afkomen van het bestreden besluit op 12 december 2005 aan hem heeft voorgelegd. Dat [partner] in Rabat niet vrijuit heeft kunnen spreken omdat, naar appellante stelt, het gesprek onder een zekere druk is tot stand gekomen, is niet aannemelijk gemaakt.
Anders dan appellante betoogt, is de Afdeling gelet op de door de rechtbank in de uitspraak aangehaalde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, niet gebleken dat de rechtbank voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde feiten en omstandigheden naast zich heeft gelegd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Koning
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007