ECLI:NL:RVS:2007:BA3705

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608149/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging rechtsbijstand voor klachtprocedure bij IND

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden om een verzoek om een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen. Appellant had op 23 september 2005 een verzoek ingediend voor rechtsbijstand in verband met een klachtprocedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over het niet afgeven van een nieuw W-document. De Raad verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond en de rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing op 3 oktober 2006. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank had miskend dat juridische bijstand noodzakelijk was voor het voeren van de klachtprocedure bij de IND. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de Raad zich op het standpunt kon stellen dat voor deze procedure geen advocaat nodig was, en dat appellant zelf in staat was om zijn belangen te behartigen. Appellant voerde aan dat in andere gevallen wel toevoegingen waren verleend voor vergelijkbare klachten, maar de Raad van State oordeelde dat deze gevallen niet gelijk waren aan de onderhavige zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand om geen toevoeging te verlenen werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

200608149/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/325 van de rechtbank Leeuwarden van 3 oktober 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de Raad) een verzoek om een toevoeging rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 27 december 2005 heeft de Raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2006, verzonden op 5 oktober 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 januari 2007 heeft de Raad van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2007. Appellante is met bericht niet verschenen. De Raad is, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, juridisch medewerker in dienst van de Raad, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2.    In geschil is de weigering om een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen voor een klachtprocedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) wegens het niet afgeven van een nieuw W-document aan appellant.
2.3.    Appellant betoogt, kort gezegd, dat de rechtbank heeft miskend dat het voeren van een klachtprocedure bij de IND in verband met het verkrijgen van een W-document niet een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan hem zelf kan worden overgelaten. Dit omdat de IND aan appellant heeft verteld dat hij de aanvraag voor een W-document alleen via een advocaat kan doen.
2.4.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de aard ervan, voor het voeren van een klachtprocedure juridische rechtsbijstand door een advocaat niet noodzakelijk is, zodat op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, voornoemd, geen aanspraak bestaat op een toevoeging. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat vanwege de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval een toevoeging kan worden verleend.
2.5.    Appellant betoogt voorts, kort gezegd, dat de rechtbank heeft miskend dat de Raad in andere gevallen wel toevoegingen heeft verleend voor het verlenen van rechtsbijstand bij klachten in vreemdelingenzaken. Hij verwijst naar zijn fax van 30 november 2005, gericht aan de bezwarencommissie, in reactie op het verweerschrift van de Raad, waaraan hij een kopie heeft gevoegd van drie toevoegingen die wel door de Raad zijn verstrekt voor het indienen van een klacht tegen de IND. Eén van die toevoegingen, nr. […], betreft, aldus appellant, een klacht inzake het niet verstrekken van een W-document. Bij de aanvulling van de gronden van het hoger beroep heeft appellant nog vier toevoegingen voor behandeling van klachten tegen de IND overgelegd.
2.6.    Ook dit betoog slaagt niet. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het aannemelijk dat de toevoeging met nummer […] is verleend voor het indienen van een klacht inzake handelen van de IND bij het verlenen van een W-document. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat deze toevoeging een vergissing is geweest, omdat het een klacht van eenvoudige aard betrof waarvoor geen toevoeging verleend had mogen worden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt naar het oordeel van de Afdeling niet zo ver dat verweerder een voorheen abusievelijk genomen besluit, zou moeten blijven herhalen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat verweerder in dit geval niet gehouden was om een eerder gemaakte fout in de uitvoeringspraktijk voort te zetten. Van de overige door appellant genoemde gevallen is ter zitting, na toelichting door verweerder, niet komen vast te staan dat het om gelijke gevallen gaat.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena                       w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
47-554.