200702363/2.
Datum uitspraak: 18 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
2. de gemeente Utrecht,
verzoekers,
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 07/493 en 07/703 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 maart 2007 in het geding tussen:
de stichting "Utrechtse Bomenstichting", gevestigd te Utrecht.
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan de Projectorganisatie stationsgebied van de gemeente Utrecht (hierna: de gemeente) een velvergunning verleend voor het vellen van 24 bomen op en grenzend aan het Vredenburg te Utrecht.
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college het door de stichting "Utrechtse Bomenstichting" (hierna: de Bomenstichting) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door de Bomenstichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 30 januari 2007 geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de (nieuw) te nemen beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en de gemeente bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, hoger beroep ingesteld. Verzoekers hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 5 april 2007.
Voorts hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Oosterwegel, ambtenaar in dienst van de gemeente, de gemeente, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en de Bomenstichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, rechtsbijstandverlener te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In de aanvraag voor de velvergunning is vermeld dat het rooien van de bomen waarvoor de velvergunning wordt aangevraagd, nodig is voor het bouwrijp maken van de grond ten behoeve van de realisatie van de bouwplannen voor het Winkelgebouw Vredenburg-Noord, een nieuw Muziekpaleis en de herinrichting van het Vredenburgplein. Deze plannen maken onderdeel uit van de plannen voor het Utrechtse stationsgebied, die zijn vastgesteld door de Utrechtse gemeenteraad.
2.3. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de gemeente hangende het hoger beroep gebruik mag maken van de verleende velvergunning. Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun belang bij die voorziening aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat elke dag vertraging in de uitvoeringsplanning voor het vellen van de bomen vanwege het broedseizoen feitelijk een grote vertraging van in ieder geval een aantal maanden kan betekenen, waardoor de ontwikkeling van het Utrechtse stationsgebied vertraging oploopt en de gemeente financiële schade lijdt.
2.4. Partijen zijn voornamelijk verdeeld over de vraag of de gemeente verplicht is om de gronden waarop de bomen staan op korte termijn bouwrijp te maken. De voorzieningenrechter heeft met name onvoldoende gemotiveerd geacht dat de verplichting tot het bouwrijp opleveren van de grond volgt uit een met Hoog Catharijne B.V. (hierna: HC B.V.) gesloten overeenkomst.
2.5. De onderhavige procedure leent zich niet voor de beoordeling van de juistheid van dat oordeel. Voor zover al moet worden aangenomen, dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven, is er geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat tenslotte zal blijken dat in het geheel geen velvergunning verleend had mogen worden. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat het college bij afweging van het belang van het vellen van de bomen beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt en dat in dat kader gewicht toekomt aan de publiekrechtelijke besluitvorming met betrekking tot de ontwikkeling van het stationsgebied. Bovendien is in ieder geval niet vereist dat alle procedures terzake van de voorgenomen bouwwerkzaamheden zijn afgerond.
2.6. Gelet op de publiekrechtelijke besluitvorming die ten aanzien van de bouwplannen heeft plaatsgevonden en de contractuele verplichtingen van de gemeente op grond met H.C. B.V. gesloten overeenkomst, is er een evident belang bij voortgang van de werkzaamheden en bij opheffing van de schorsing van de velvergunning. De Voorzitter neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat op 14 december 2006 de gemeenteraad van Utrecht het Structuurplan Stationsgebied heeft vastgesteld, en dat de aanvraag voor een sloopvergunning voor het muziekcentrum Vredenburg op 20 februari 2007 is ingediend en de aanvraag voor de bouwvergunning voor het Winkelgebouw Vredenburg-Noord op 12 maart 2007 is ingediend. Het spoedeisende belang bij opheffing van de schorsing voor de gemeente is, zoals ter zitting is gebleken, vooral gelegen in het vellen van de bomen langs het Vredenburg en de Rijnkade, waar voorafgaand aan de sloop van het muziekcentrum Vredenburg kabels en leidingen moeten worden verlegd. Dit betreft de bomen met de nummers 1, 2, 4 tot en met 14, 24 en 25, zoals aangeduid op de ter zitting overgelegde, aan deze uitspraak gehechte kaart.
2.7. Gelet hierop, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorziening.
2.8. Het door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar zal, met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene Wet Bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van deze wet, kunnen worden betrokken in de bodemprocedure bij de Afdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Voorzitter zal bevorderen dat behandeling van dit hoger beroep door de Afdeling zal plaatsvinden in juni/juli 2007.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening op, voor zover het betreft de bomen met de nummers 1, 2, 4 tot en met 14, 24 en 25, zoals aangeduid op de aan deze uitspraak gehechte kaart.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007