200700234/2.
Datum uitspraak: 16 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Thermen Bussloo B.V.", gevestigd te Voorst,
2. de vereniging "Milieuzorg Epe", gevestigd te Vaassen, gemeente Epe, en andere,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft de gemeenteraad van Epe het bestemmingsplan "Buitengebied Epe, 1e Partiële herziening: Wellnesscentrum De Veluwse Bron" vastgesteld.
Bij besluit van 21 november 2006, nr. 2006-010118, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Thermen Bussloo B.V." (hierna: Thermen Bussloo) bij brief van 9 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, en de vereniging "Milieuzorg Epe" en andere (hierna: Milieuzorg Epe en andere) bij brief van 13 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2007, beroep ingesteld. Milieuzorg Epe en andere hebben hun beroep aangevuld bij brief van 13 januari 2007.
Bij brief van 10 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2007, heeft Thermen Bussloo de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben Milieuzorg Epe en andere de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Veluwsebron B.V." (hierna: Veluwsebron) is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar Thermen Bussloo, vertegenwoordigd door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, [directeur] en M.L. Roos, Milieuzorg Epe en andere, vertegenwoordigd door mr. D.J. de Geer, ir. J. Polman, dr. J. Veen en ir. B.H.J.D. Oosting, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Epe, vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Wal en ir. H. Posthuma, beiden ambtenaar van de gemeente, en Veluwsebron, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn, en [directeur] daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan biedt een regeling voor de verwezenlijking van een wellnesscentrum en de aanleg van nieuwe natuur bij het recreatiegebied Kievitsveld te Emst.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd en verzoeken om schorsing van het goedkeuringsbesluit, met name voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" en de aanduiding "kuuroord toegestaan", dit om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding te voorkomen.
2.3.1. Thermen Bussloo voert daartoe aan dat er onvoldoende vraag in de markt is voor een wellnesscentrum op beperkte afstand van het door haar geëxploiteerde wellnesscentrum te Bussloo en acht het plan maatschappelijk en economisch niet uitvoerbaar. Zij is ook van mening dat naar de uitvoerbaarheid onvoldoende onderzoek is gedaan.
2.3.2. Milieuzorg Epe en andere achten de voorgestane ontwikkeling strijdig met het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en het beleid in het streekplan Gelderland 2005 inzake de Ecologische Poort en de Groene Wig. Verder achten zij het natuuronderzoek en het onderzoek naar de gevolgen voor de waterhuishouding onvolledig. Ten onrechte zijn volgens hen voor het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" geen bouwvlakken vastgelegd. Het beeldkwaliteitsplan geeft volgens hen op dit punt geen zekerheid. Ten slotte zijn volgens verzoekers in strijd met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 geen namen van wegen en waterwegen op de plankaart vermeld en zijn de uitzonderingen op de aanlegvergunningplichten in de artikelen 5, lid 5.3.2, en 6, lid 6.3.2, van de planvoorschriften onduidelijk.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Volgens hem is voldoende onderzoek verricht en is de uitvoerbaarheid verzekerd. Hij acht de ontwikkeling in overeenstemming met het provinciale beleid.
2.5. De bouw van het wellnesscentrum is voorzien ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" en de aanduiding "kuuroord toegestaan". Dit plandeel heeft een oppervlakte van ongeveer drie à vier hectare.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden, indien en voor zover de gronden op de kaart als zodanig zijn aangeduid, bestemd voor kuuroord, ten behoeve van de lichamelijke, geestelijke en cosmetische verzorging, alsmede de lichamelijke en geestelijke behandeling met daaraan ondergeschikt detailhandel en horeca met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en open terreinen. Ingevolge lid 4.2.1, onder a, mag de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 4.800 m². De hoogte bedraagt ingevolge het bepaalde onder b ten hoogste vijftien meter.
Ten noorden, westen en zuiden van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" is voorzien in plandelen met de bestemming "Natuur". Het zuidelijk gelegen plandeel met die bestemming is in het streekplan aangewezen als EHS-verweving.
Ten oosten van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" is voor de Smallertse Beek voorzien in de bestemming "Water met landschappelijke en natuurlijke waarde". Waar de plandelen aan elkaar grenzen is aan een strook ter breedte van ongeveer vijftien meter op het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" de dubbelbestemming "Beschermingszone water" toegekend. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, van de planvoorschriften mogen op die gronden uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,5 meter bedraagt. Onder een ander-bouwwerk wordt volgens artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.6. De Voorzitter stelt voorop dat, voor zover de bezwaren van Thermen Bussloo zijn ingegeven door concurrentievrees, er in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening terzake regulerend op te treden. Wel dient verweerder bij zijn besluitvorming over een nieuwe ontwikkeling rekening te houden met de belangen van bestaande bedrijven. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de belangen van Thermen Bussloo onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken. Niet valt uit te sluiten dat de verwezenlijking van een wellnesscentrum door Veluwsebron een negatieve invloed kan hebben op de omzet en winst van Thermen Bussloo doordat de doelgroep voor beide centra deels in hetzelfde gebied woonachtig is. Uit hetgeen Thermen Bussloo heeft aangevoerd heeft de Voorzitter evenwel niet de overtuiging verkregen dat de verwezenlijking van het wellnesscentrum door Veluwsebron zal leiden tot een zodanige aantasting van de belangen van Thermen Bussloo dat daaraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Daar komt bij dat, naar tussen partijen niet in geding is, de wellnessmarkt een groeimarkt is alsmede dat ook Thermen Bussloo momenteel uitvoering geeft aan uitbreidingsplannen.
2.6.1. Anders dan Milieuzorg Epe en andere hebben gesteld, is de Voorzitter er niet van overtuigd dat de voorgestane ontwikkeling strijdig is met het provinciale beleid inzake de Ecologische Poort en de Groene Wig. Dit beleid voorziet in een "ja, mits", hetgeen betekent dat nieuwe bouwlocaties niet op voorhand zijn uitgesloten. Als voorwaarde wordt gesteld dat deze passen in de zoekzones Landschappelijke versterking en dat deze kunnen bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft in dit geval een voorziening in een gebied dat in het streekplan Gelderland 2005 is benoemd als dagrecreatief concentratiepunt. Met de voorziening is een opwaardering van dit gebied voorzien. Verder wordt ter compensatie van de bouw van het wellnesscentrum voorzien in de aanleg van nieuwe natuur. Daar komt bij dat het plandeel zelf niet is gelegen in een als EHS aangewezen gebied.
2.6.2. De Voorzitter ziet, gelet op hetgeen ter zitting is aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op de uitgevoerde natuurtoets en de nadien uitgevoerde onderzoeken heeft kunnen baseren. Verzoekers hebben deze toets en onderzoeken weliswaar betwist, doch zij hebben deze betwisting nog niet met verifieerbare rapportages onderbouwd. De Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat vanwege de aanwezigheid van planten- en diersoorten niet van de uitvoerbaarheid van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" kan worden uitgegaan. Voorts is hem ook niet gebleken dat dit plandeel anderszins bijzondere natuurwaarden vertegenwoordigt.
2.6.3. Voor zover Milieuzorg Epe en andere wijzen op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding komt het de Voorzitter voor dat met de uitgevoerde watertoets aan deze gevolgen voldoende aandacht is besteed en dat de voorgestane ontwikkeling in zoverre inpasbaar is.
2.6.4. Voor het oordeel dat het plan in strijd moet worden geacht met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 ziet de Voorzitter geen grond. Het betreft een klein plangebied. Op de kaart is een duidelijke ondergrond aangegeven zodat te herleiden is op welke gronden de bestemmingsvlakken worden geprojecteerd. Omtrent de ligging van de bestemmingsvlakken kan naar het oordeel van de Voorzitter geen twijfel ontstaan.
2.6.5. Voor zover het betreft de artikelen 5, lid 5.3.2, en 6, lid 6.3.2, van de planvoorschriften overweegt de Voorzitter dat in deze voorschriften uitzonderingen zijn opgenomen op de in die artikelen opgenomen aanlegvergunningplicht. De artikelen zien op de bestemmingen "Natuur" en "Water met landschappelijke en natuurlijke waarde". Uit hetgeen Milieuzorg Epe en andere op dit punt hebben aangevoerd is de Voorzitter niet gebleken van ontwikkelingen die het treffen van een ordemaatregel noodzakelijk maken.
2.6.6. Voor zover het betreft de mate van gedetailleerdheid van de plankaart en de voorschriften voor de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" overweegt de Voorzitter het volgende.
Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan(deel) te bepalen. Het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening sluit in dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemming uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
De gemeenteraad heeft in dit geval afgezien van het aanduiden van een of meer bouwvlakken voor het wellnesscentrum. In plaats daarvan hebben de gemeenteraad en in het verlengde daarvan verweerder voor de ligging een beroep gedaan op de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3 van de planvoorschriften en het in dit voorschrift genoemde beeldkwaliteitsplan. Zij zijn van mening dat daarin voldoende waarborgen voor een zorgvuldige inpassing van de bebouwing zijn gelegen. Uit de beschrijving in hoofdlijnen en het beeldkwaliteitsplan kunnen evenwel naar het oordeel van de Voorzitter geen juridisch bindende bouwmogelijkheden worden afgeleid. Evenmin is ter zitting anderszins een toereikend inzicht verkregen in de wijze waarop het terrein zal worden ingericht. Het moet er voor worden gehouden dat het plan zich er niet tegen verzet dat de bebouwing van het wellnesscentrum, afgezien van de gronden waarop de dubbelbestemming ziet, op elke plaats binnen het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" kan worden opgericht.
In dat verband valt niet uit te sluiten dat zich conflicterende situaties kunnen voordoen met name voor zover het plandeel grenst aan het zuidelijk daarvan gelegen plandeel met de bestemming "Natuur". Dat plandeel is immers in het streekplan aangeduid als EHS-verweving. Op voorhand is de Voorzitter onvoldoende duidelijk dat (hoofd)bebouwing van het wellnesscentrum in de directe nabijheid van de als EHS-verweving aangeduide gronden, gelet op het beschermende beleid voor de EHS, inpasbaar zou zijn.
Nu een dergelijke aanduiding niet is toegekend aan de andere als "Natuur" aangewezen gronden en ten behoeve van de Smallertse Beek met de dubbelbestemming is voorzien in een beschermingszone heeft de Voorzitter voor het overige geen aanknopingspunten voor de verwachting dat een mogelijke conflictsituatie voor zover het betreft de (hoofd)bebouwing van het wellnesscentrum zich ook op andere plaatsen binnen het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" kan voordoen.
Gelet op het vorenstaande betwijfelt de Voorzitter of verweerder, gelet op de belangen die aan de bestemming "Natuur" ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" toekomen, in dit geval in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het achterwege laten van een nadere detaillering van de bouwmogelijkheden op het plandeel. Hij sluit niet geheel uit dat het bestreden besluit in de bodemprocedure deels zal worden vernietigd. In afwachting van de behandeling van de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen op dit gedeelte van het plandeel die in strijd kunnen komen met de beslissing in de bodemprocedure, te worden voorkomen.
2.6.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Voor het overige ziet hij geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Verweerder dient ten aanzien Milieuzorg Epe en andere op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu het verzoek van Milieuzorg Epe en andere deels voor toewijzing in aanmerking komt en het verzoek van Thermen Bussloo op hetzelfde plandeel ziet, dient verweerder ook ten aanzien van Thermen Bussloo in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 november 2006, nr. 2006-010118, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Thermen Bussloo in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan Thermen Bussloo onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Milieuzorg Epe en andere in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 48,59 (zegge: achtenveertig euro en negenenvijftig cent); het dient door de provincie Gelderland aan Milieuzorg Epe en andere onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro), ieder afzonderlijk, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2007