ECLI:NL:RVS:2007:BA3209

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606497/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen staatsraden in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker tijdens de openbare behandeling op 23 maart 2007 van de zaak met nummer 200606497/1, waarin hij betrokken was bij het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam, een wrakingsverzoek ingediend tegen de staatsraden mr. D.A.C. Slump, mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J.M. Schuyt. Verzoeker stelde dat hij zich niet adequaat kon verdedigen omdat bepaalde relevante stukken ontbraken in het dossier, die betrekking hadden op de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek. Hij was van mening dat de staatsraden niet voldoende actie hadden ondernomen om hem een eerlijk proces te bieden, wat volgens hem duidde op partijdigheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het wrakingsverzoek op 2 april 2007 behandeld. De staatsraden maakten geen gebruik van de mogelijkheid om zich te verdedigen tegen het wrakingsverzoek. De Afdeling overwoog dat de grond voor wraking moet liggen in feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar kunnen brengen. De aangevoerde gronden van verzoeker waren voornamelijk gericht tegen procedurele beslissingen van de kamer en niet tegen de staatsraden zelf.

De Afdeling concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor twijfel aan de onpartijdigheid van de staatsraden. De uitlatingen van de Voorzitter en het zwijgen van de Leden boden geen aanknopingspunten voor het vermoeden van partijdigheid. Daarom werd het verzoek om wraking afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 13 april 2007.

Uitspraak

200606497/2.
Datum beslissing: 13 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht
1.    Procesverloop
Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 23 maart 2007 van de zaak no. 200606497/1 tussen verzoeker en het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. D.A.C. Slump, mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J.M. Schuyt (hierna: de staatsraden), Voorzitter respectievelijk Leden van de meervoudige kamer die is belast met de behandeling van deze zaak (hierna: de kamer).
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 2 april 2007 waar verzoeker is gehoord. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.    Verzoeker heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij er ter zitting van 23 maart 2007 op heeft gewezen dat hij zich niet adequaat kan verdedigen omdat bepaalde stukken over de invulling en toepassing van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek in het dossier ontbreken. De met de behandeling van de zaak belaste kamer heeft volgens verzoeker nagelaten deze stukken, ondanks zijn daartoe strekkend verzoek, op te vragen en hem daarin inzage te verstrekken dan wel getuigen te doen horen. Gelet op het verloop van de zitting, de uitlatingen van de Voorzitter en de zwijgzaamheid van de Leden van de kamer, is verzoeker van mening dat de staatsraden zich niet voldoende actief hebben betoond om voor hem alsnog een eerlijk proces mogelijk te maken, aldus blijk hebben gegeven van een onvoldoende afstand tussen bestuursrechter en bestuur en zich daarmee partijdig hebben opgesteld.
2.3.    De Afdeling stelt voorop dat de ratio van het instituut van wraking blijkens de wetsgeschiedenis is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient volgens vaste jurisprudentie dan ook te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraden die de zaak behandelen. Het instituut van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen te worden aangewend. Uit de hiervoor weergegeven ratio vloeit voort dat voor zover de aangevoerde wrakingsgronden zijn gericht tegen procedurele beslissingen van de kamer met betrekking tot het in geding brengen van nadere stukken of het horen van getuigen deze als zodanig in de onderhavige wrakingsprocedure niet ter beoordeling staan en in beginsel niet kunnen leiden tot toewijzing van het verzoek om wraking.
2.4.    In de ter zitting door de Voorzitter gedane uitlatingen met betrekking tot het onderzoek in de zaak en de omstandigheid dat de Leden zich hebben onthouden van een reactie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan de rechterlijke onpartijdigheid van de staatsraden in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Ook overigens is ten aanzien van de staatsraden niet gebleken van enig feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen                 w.g. Willems
Voorzitter                             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2007
412.