200608849/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/7090 van de rechtbank 's Gravenhage van 4 december 2006 in het geding tussen:
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage.
Bij besluit van 3 juni 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de Raad) een verzoek om vergoeding voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2005, heeft de Raad het door appellant hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2006, verzonden 6 december 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 20 december 2006 heeft de Raad laten weten geen aanleiding te zien om nader schriftelijk te reageren.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2007. Appellant en de Raad zijn - met bericht - niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), voor zover hier van belang, verstrekt de Raad vergoedingen aan rechtsbijstandverleners voor verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, voor zover hier van belang, omvat de vergoeding mede de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen overige kosten die verband houden met de verlening van rechtsbijstand. Deze kosten zijn aangewezen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr).
Artikel 1, aanhef en onder e, van het Bvr definieert piketzaak, voor zover hier van belang, als: een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover hier van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van het Bvr een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand in een piketzaak.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b omvat de vergoeding de overeenkomstig het Bvr vastgestelde vergoeding voor bepaalde kosten en het tijdverlet in verband met reizen voor de desbetreffende zaak.
Ingevolge artikel 23, voor zover hier van belang, wordt in een piketzaak, een bepaald aantal punten toegekend indien rechtsbijstand wordt verleend in de daarbij beschreven situaties.
Ingevolge artikel 25, derde lid, voor zover hier van belang, wordt voor de kosten die in piketzaken worden gemaakt voor het reizen naar de rechtzoekende een kilometervergoeding toegekend.
2.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Raad appellant op goede gronden de in verband met een hem toegewezen piketzaak gevraagde vergoeding van reiskosten heeft geweigerd nu hij geen rechtsbijstand heeft verleend in die zaak.
2.3. Dat appellant in de zaak waarvoor hij vergoeding vraagt, geen rechtsbijstand heeft verleend, is niet in geschil.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank er aan voorbijgegaan is dat de vergoeding in piketzaken ook betrekking heeft op de in het kader van het piket bestede reistijd en dat dit betekent dat ook een vergoeding kan worden verstrekt indien - zoals in zijn geval is gebeurd - de advocaat zich met het oog in het verstrekken van rechtsbijstand in het kader van piket naar een politiebureau heeft begeven, de desbetreffende verdachte inmiddels is vrijgelaten en de advocaat in redelijkheid geen verwijt van valt te maken dat hij onvoldoende naar de aanwezigheid van de verdachte heeft geïnformeerd.
2.5. Dit betoog faalt. De rechtbank is uitdrukkelijk ingegaan op de vergoeding voor reistijd, waar in de aangevallen uitspraak is overwogen dat de vergoeding blijkens artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bvr, de kosten en het tijdverlet in verband met het reizen omvat. Terecht heeft de rechtbank daarbij evenwel overwogen dat uit artikel 2, eerste lid, van het Bvr in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder e en artikel 23, eerste lid, van het Bvr volgt dat slechts recht op een vergoeding bestaat indien rechtsbijstand ook daadwerkelijk is verleend. Ook het bepaalde in artikel 25, derde lid, van het Bvr, regelende de vergoeding van kosten voor het reizen naar de rechtszoekende in piketzaken, dient in dat licht te worden bezien. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat noch de Wrb, noch het Bvr steun biedt voor vergoeding van kosten, zoals door appellant verzocht.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007