ECLI:NL:RVS:2007:BA2685

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606221/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • F.P. Zwart
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning exploitatie feestzaal in Dordrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de burgemeester van Dordrecht een exploitatievergunning heeft verleend voor een feestzaal. De vergunning werd verleend aan vennoten van een horecaonderneming, maar appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Ze stellen dat de exploitatie van de feestzaal leidt tot overlast en dat de burgemeester onzorgvuldig heeft gehandeld bij het verlenen van de vergunning. De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en het beroep van de horecaonderneming gegrond verklaard, waardoor de vergunning werd bevestigd. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 6 februari 2007 heeft behandeld. De Raad van State oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan de vergunning verbonden voorschrift te ruim was geformuleerd en dat de burgemeester geen aanleiding had om opnieuw een voorschrift aan de vergunning te verbinden. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200606221/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3],
4. [appellant sub 4], allen wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/505, 05/514 en 05/938 van de rechtbank Dordrecht van 14 juli 2006 in de gedingen tussen:
1. appellanten
2. [wederpartij], gevestigd te Dordrecht
en
de burgemeester van Dordrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2004 heeft de burgemeester van Dordrecht (hierna: de burgemeester), voor zover hier van belang, aan [vennoot 1 en 2], vennoten van [wederpartij], vergunning verleend voor de exploitatie van een feestzaal in het pand [locatie] te Dordrecht.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, de exploitatievergunning herroepen en aan [wederpartij] een nieuwe exploitatievergunning verleend waaraan een voorschrift is verbonden. Het bezwaar van appellanten is voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten en [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft de burgemeester aan [wederpartij] ontheffing verleend van de openings- en sluitingstijden op vrijdag en zaterdag van 02:00 tot 04:00 uur.
Bij besluit van 29 juli 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 14 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2005, voor zover strekkend tot het aan de vergunning verbonden voorschrift, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2006 heeft [wederpartij] een memorie ingediend.
Bij brief van 30 oktober 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2007 waar [appellanten sub 1 en sub 3] in persoon en de appellanten sub 2 en 4, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.H. Boogaard, ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de gemeente, en de [wederpartij], vertegenwoordigd door [vennoten], bijgestaan door mr. G.G.E.A. Frederix, werkzaam bij Koninklijk Horeca Nederland, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 (hierna: de APV) is het, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.3, verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van de APV te exploiteren (exploitatievergunning).
Ingevolge artikel 2.3.3, eerste lid, aanhef en onder d, kan de burgemeester nadere voorschriften ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.
Ingevolge artikel 2.3.5, tweede lid, kan de burgemeester - voor zover hier van belang - de vergunning weigeren, als naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge het derde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden rekening met:
a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
b. de aard van de inrichting;
c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;
d. de wijze van bedrijfsvoering van de houder van de inrichting in deze of in andere inrichtingen, alsmede diens antecedenten.
Ingevolge artikel 2.3.8, eerste lid, is het de vergunninghouder verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan van 06:00 uur tot 24:00 uur.
Ingevolge het tweede lid wordt op vrijdagavond en op zaterdagavond het in het eerste lid genoemde tijdstip van 24:00 uur met twee uur verlengd.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan de burgemeester ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden voor een individuele inrichting of een inrichting die behoort tot een nader door de burgemeester aan te wijzen categorie of categorieën.
2.2.    Het bij besluit van 29 maart 2005 aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift hield in dat de [feestzaal] maximaal drie maal per jaar mag worden gebruikt voor bijeenkomsten met een niet-besloten karakter.
De rechtbank heeft voormeld besluit van 29 maart 2005, voor zover strekkend tot dat voorschrift, vernietigd, omdat zij dit zodanig algemeen en stringent geformuleerd achtte dat de reikwijdte ervan onnodig groot was en ook veel groter dan de burgemeester, blijkens zijn nadere toelichting, had beoogd. Voor het overige heeft de rechtbank geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot verlening van de exploitatievergunning en tot ontheffing van de sluitingstijden, zoals gehandhaafd bij besluiten op bezwaar van 29 maart 2005 onderscheidenlijk 29 juli 2005, heeft kunnen besluiten.
2.3.    Appellanten, woonachtig tegenover de [feestzaal], betogen in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het geïntensiveerde gebruik van de [feestzaal] sinds de aanvang van de exploitatie daarvan door de [wederpartij] en op hun betoog dat de [feestzaal], die is gevestigd in de gewelven onder het oude stadhuis, voor gebruik als feestzaal met versterkte muziek niet geschikt is. Naar de mening van appellanten heeft de burgemeester de besluiten om een exploitatievergunning te verlenen en verruimde openingstijden toe te staan onzorgvuldig voorbereid omdat hij onvoldoende is nagegaan wat de overlast vanuit de [feestzaal] wordt of kan zijn. De voorbereiding en motivering van die besluiten schiet volgens appellanten evenzeer tekort omdat veel vaker van geluidsoverlast sprake is geweest dan in de twee gevallen waarvan de rechtbank is uitgegaan, waarin één op de [feestzaal] betrekking hebbende melding door de Regiopolitie is geregistreerd. Het toestaan van de inbreuk op hun woongenot is onevenredig en in strijd met het beleid van de burgemeester om in dit gebied slechts rustige vormen van horeca toe te staan, aldus appellanten.
Appellanten hebben zich in de tweede plaats gekeerd tegen de vernietiging door de rechtbank van het besluit op bezwaar van 29 maart 2005, voor zover betrekking hebbend op het beperkende voorschrift. Om dezelfde redenen als hiervoor weergegeven, zijn zij van mening dat een beperking op de exploitatievergunning noodzakelijk is.
2.3.1.    Vaststaat dat de vorige exploitant over dezelfde vergunningen beschikte als die welke in de besluiten, die de inzet vormen van de onderhavige procedure, aan de [wederpartij] zijn verleend en dat er in het onderhavige geval in zoverre geen sprake is van een gewijzigde situatie. Voorts is de geschiktheid van de ruimte voor het ten gehore brengen van versterkte muziek een aspect dat onder de reikwijdte van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer valt. Niet in geschil is dat de met de controle van dat Besluit belaste instantie, de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid, voorafgaand aan de besluiten een positief advies heeft afgegeven. Gelet op het voorgaande bestond er voor de burgemeester in zoverre geen grond om niet tot het verlenen van de vergunningen aan de [wederpartij] over te gaan.
2.3.2.    Dat de vorige exploitant de inrichting slechts in beperkte mate heeft gebruikt en kennelijk in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van de ontheffing van de sluitingstijden, betekent niet dat het geïntensiveerde gebruik door de [wederpartij] van de [feestzaal] niet aan de [wederpartij] vergund had mogen worden. De rechtbank heeft het standpunt van appellanten dat in de bezwaarfase reeds was gebleken dat dit gebruik tot een onevenredige inbreuk op het woongenot heeft geleid, terecht niet aannemelijk geoordeeld. De enkele stelling dat vaker geluidsoverlast is ondervonden dan de bij de regiopolitie geregistreerde meldingen biedt daarvoor onvoldoende grondslag. Uit hetgeen hierna is overwogen, vloeit voort dat het onderzoek dat door de burgemeester is verricht ter beoordeling of opnieuw een voorschrift aan de exploitatievergunning zou moeten worden verbonden, evenmin steun biedt aan voormelde stelling.
2.3.3.    Het hiervoor weergegeven voorschrift is bij het besluit op bezwaar van 29 maart 2005 aan de exploitatievergunning verbonden, omdat de [feestzaal] in de bezwaarfase enkele malen ter beschikking is gesteld aan het bedrijf Micro, dat daarin drie keer voor een ieder toegankelijke dance-/housefeesten in de avonduren heeft georganiseerd. De burgemeester achtte het wegens het bijzondere karakter van het Stadhuisplein en de onmiddellijke nabijheid van woningen, niet wenselijk dat de [feestzaal] zich zou ontwikkelen tot een reguliere, openbaar toegankelijke horecalokaliteit, met een regelmatige stroom van komende en vertrekkende horecabezoekers. Bij brief van 9 mei 2005 heeft de burgemeester voorts, op verzoek van de [wederpartij], toegelicht dat met het voorschrift niet was beoogd een maximum te stellen aan incidentele openbaar toegankelijke activiteiten die zich voornamelijk overdag afspelen en waarvan geen enkele overlast te verwachten was.
2.3.4.    De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat dit voorschrift zodanig ruim was geformuleerd dat het een grotere reikwijdte had dan, mede gezien de nadere toelichting bij brief van 9 mei 2005, was bedoeld, zodat de burgemeester in redelijkheid niet tot opneming daarvan in de vergunning heeft kunnen besluiten. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet het standpunt heeft mogen innemen dat hij in de omstandigheden van dit geval geen aanknopingspunten heeft gevonden om opnieuw te beslissen tot het verbinden van een nader voorschrift aan de vergunning. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de [wederpartij]     in 2005 heeft besloten de ruimte niet opnieuw te verhuren aan Micro of een ander bedrijf voor voor ieder toegankelijke feesten in de avonduren, zoals die welke de aanleiding voor opneming van het voorschrift vormden. Voorts is van belang dat bij de politie weliswaar in 2006 enkele meldingen van geluidsoverlast zijn binnengekomen, maar dat van overlast na het sluiten van de deur naar de [feestzaal] niet langer sprake was.
2.4.    Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Den Broeder
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007
306-384.