ECLI:NL:RVS:2007:BA2673

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605070/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • J.R. Schaafsma
  • H.P.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitendijks Gebied 2005 en goedkeuring door de gemeenteraad van Lingewaard

Op 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Lingewaard het bestemmingsplan "Buitendijks Gebied 2005" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Gelderland op 9 mei 2006. Tegen deze goedkeuring heeft appellante, een betrokken partij, op 10 juli 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd op 9 maart 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. drs. J. Wildschut en J.B. van Mourik, en de verweerder door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad van Lingewaard was ook aanwezig, vertegenwoordigd door E.P.H. Weijde-Leenders.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen het overgangsrecht van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in acht genomen. De zaak betreft een geschil over de goedkeuring van een bestemmingsplan, waarbij de Afdeling oordeelt dat de verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden en het recht correct heeft toegepast. Het bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van bedrijfsterreinen in de uiterwaarden te beperken, maar de verweerder heeft goedkeuring onthouden aan een plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de subbestemming "Steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten". Dit besluit is genomen omdat het plandeel in strijd werd geacht met een goede ruimtelijke ordening, gezien de natuurontwikkeling en de status van het gebied als speciale beschermingszone.

De Afdeling concludeert dat het bedrijfsmatig gebruik van het perceel niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsbestemming aanzienlijk moet worden verkleind. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 11 april 2007.

Uitspraak

200605070/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Lingewaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 oktober 2005, het bestemmingsplan "Buitendijks Gebied 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, kenmerk 2005-013456, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft [appellante], bij brief van 10 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de gemeenteraad van Lingewaard. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Wildschut en J.B. van Mourik, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Lingewaard, vertegenwoordigd door E.P.H. Weijde-Leenders, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het plan heeft betrekking op de buitendijks gelegen gebieden van de voormalige gemeente Huissen, Gendt en Bemmel en beoogt in het kader van de beleidslijn "Ruimte voor de rivier" uitbreiding van bedrijfsterreinen in de uiterwaarden te beperken.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de subbestemming "Steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten" ter plaatse van het perceel Buitenpolder 1-5 te Bemmel, in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring onthouden. Hij heeft daartoe overwogen dat, afgezien van enkele gebouwen en een monumentale schoorsteen, ter plaatse alleen maar enige verharding aanwezig is, het terrein grotendeels als weiland in gebruik is en hier natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden. Bovendien is het plandeel in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) aangeduid als EHS (natuur en verweving) en maakt het plandeel deel uit van een speciale beschermingszone op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In verband met het vorenstaande zou volgens verweerder de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de subbestemming "Steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten" ter plaatse aanzienlijk moeten worden verkleind, evenals het in de vrijstellingsregeling voor dit plandeel opgenomen bebouwingspercentage.
Het standpunt van appellante
2.5.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel. Volgens appellante ligt het perceel tijdelijk braak omdat er vergevorderde plannen bestaan tussen de Dienst Landelijk Gebied en diverse betrokken partijen, waaronder appellante, met betrekking tot de herinrichting van de Bemmelse Waard. Appellante acht het niet wenselijk dat thans, vooruitlopend op de herinrichtingsplannen, voor een deel van het terrein de bedrijfsbestemming wordt wegbestemd. Bovendien doorkruist het bestreden besluit de onderhandelingen tussen betrokken partijen met betrekking tot de herinrichtingsplannen. Verder stelt appellante dat de gebouwen en de verharding ter plaatse thans worden gebruikt als opslag en dat de schoorsteen uit monumentale overwegingen behouden zou moeten blijven.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.    Aan de Buitenpolder 1-5 is een voormalig steenfabrieksterrein aanwezig. Op dit terrein bevindt zich enige bebouwing en een monumentale schoorsteen. De op het terrein aanwezige bebouwing en verharding wordt thans incidenteel gebruikt ten behoeve van de opslag van gereed produkt. Het terrein is voor het overige deel als weiland in gebruik. Hier heeft natuurontwikkeling plaatsgevonden. In het vorige plan had het terrein de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de subbestemming "Steenfabriek".
In het voorliggende bestemmingsplan is het terrein wederom bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden" met de subbestemming "Steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten". De planvoorschriften voorzien voor onder meer deze subbestemming in een vrijstellingsregeling ten behoeve van extra bebouwing, waarbij voor het desbetreffende plandeel een bebouwingspercentage van 60 geldt.
2.8.    In de nadere memorie van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2006 staat dat op 26 januari 2006 tussen de betrokken partijen, waaronder appellante, een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, teneinde te komen tot realisatie van het voorgenomen inrichtingsplan voor de Bemmelse Waard. Volgens het college krijgt het perceel Buitenpolder 1-5 in het herinrichtingsplan de functie van hoogwatervrije vluchtplaats voor vee. Voor het terrein van [appellante], gelegen aan de [locatie] voorziet het herinrichtingsplan in een uitbreiding van het terrein aan westelijke zijde.
Volgens het college hebben betrokken partijen het gemeentebestuur verzocht het bestemmingsplan Buitendijks Gebied 2005 te herzien door het vaststellen van een bestemmingsplan voor de Bemmelse Waard overeenkomstig eerdergenoemd inrichtingsplan. Het college heeft partijen bij brief van 15 augustus 2006 medegedeeld medewerking te verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan en inmiddels is een concept-bestemmingsplan opgesteld waarin de gronden ter plaatse van het perceel Buitenpolder 1-5 zijn bestemd tot "Natuur" en de gronden gelegen ten westen van het terrein aan de [locatie] voor uitbreiding zijn bestemd.
2.9.    Het plandeel is in het streekplan aangeduid als "EHS-verweving". Deze gebieden zijn van belang voor soorten die gebonden zijn aan gebieden waarin veel natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuurlandschap. In het streekplan is vermeld dat binnen de aanduiding "EHS-verweving" natuur de belangrijkste functie is.
Het plandeel maakt deel uit van de ingevolge de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG, van de Raad van 2 april 1979) aangewezen speciale beschermingszone "Gelderse Poort" en het als zodanig aangemelde gebied in het kader van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, van de Raad van 21 mei 1992).
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. Met het oog op de rechtszekerheid geldt evenwel als uitgangspunt dat bestaand gebruik waarvan niet aannemelijk is dat dit binnen de planperiode zal worden beëindigd, als zodanig wordt bestemd.
2.11.    Vast staat dat het terrein aan de Buitenpolder 1-5 reeds langere tijd niet meer ten behoeve van de fabricage van grofkeramische producten dan wel anderszins productiematig ten behoeve van een steenfabriek in gebruik is. De op het terrein aanwezige bebouwing en verharding is incidenteel in gebruik ten behoeve van de opslag van gereed produkt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, naast enige verharding, opstallen en een schoorsteen, het terrein grotendeels als weiland in gebruik is en dat er reeds natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden.
Naast het vorenstaande heeft verweerder in aanmerking genomen dat het desbetreffende plandeel in het streekplan de aanduiding "EHS-verweving" heeft gekregen, dat het provinciaal beleid in zoverre op natuurontwikkeling is gericht, en dat het plandeel deel uitmaakt van een ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen, dan wel aangemeld gebied. In dat kader is gebleken dat er inmiddels vergevorderde plannen bestaan voor herinrichting van de Bemmelse Waard en dat deze plannen voor de gronden ter plaatse van het perceel Buitenpolder 1-5 voorzien in een hoogwatervrije vluchtplaats voor vee en voor de gronden ten westen van het terrein aan de [locatie] voorzien in uitbreidingsmogelijkheden.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijfsmatig gebruik van het perceel Buitenpolder 1-5 ten behoeve van de steenfabriek niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsbestemming van het perceel, evenals het bebouwingspercentage van de vrijstellingsregeling voor dit plandeel, aanzienlijk zal moeten worden verkleind. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het herinrichtingsplan inmiddels zijn beslag heeft gekregen in een concept-bestemmingsplan en dat ter zitting van de zijde van verweerder is aangegeven dat de Provinciale Planologische Commissie een positief advies heeft uitgebracht over het concept-bestemmingsplan. Ook appellante kan zich met dit concept verenigen.
2.12.    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat indien de in het concept-plan toegekende bestemmingen voor de percelen Buitenpolder 1-5 en Buitenpolder 1-22 onverhoopt, om welke reden dan ook, niet onherroepelijk worden, verweerder alsnog de situatie zoals opgenomen in het vorige plan zal bezien.
2.13.    Voor zover appellante stelt dat de gebouwen en de verharding ter plaatse incidenteel worden gebruikt als opslag, overweegt de Afdeling dat eventuele voortzetting van dat gebruik in het kader van het op grond van artikel 30 van de WRO nieuw op te stellen plan aan de orde zal komen.
Voorts overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit er niet toe strekt dat de monumentale schoorsteen afgebroken moet worden. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de schoorsteen in het nieuwe plan als zodanig zal worden bestemd.
2.14.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de subbestemming "Steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten" ter plaatse van het perceel Buitenpolder 1-5 te Bemmel, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto                                  w.g. Van Dorst
Voorzitter                                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007
357-525.