ECLI:NL:RVS:2007:BA2670

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605909/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding door gemeenteraad en de rol van wijzigingsplannen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeenteraad van Barendrecht tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de besluiten van de gemeenteraad om planschadevergoeding te weigeren, heeft vernietigd. De gemeenteraad had op 29 november 2004 aan verzoeker sub 1 een vergoeding van € 20.500 en aan verzoeker sub 2 een vergoeding van € 20.000 toegekend, vermeerderd met wettelijke rente, ter compensatie van planschade. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeenteraad de verzoeken niet correct had opgevat en dat de plannen niet juist waren vergeleken met de geldende bestemmingsplannen.

De Raad van State heeft de zaak op 11 april 2007 behandeld. De gemeenteraad stelde dat de rechtbank een onjuiste planvergelijking had gemaakt en dat de wijzigingsplannen 'Ziedewijdsedijk' en 'Ziedwijdsedijk I' terecht waren vergeleken met het bestemmingsplan 'Barendrecht-Zuid'. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad gelijk had en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de wijzigingsplannen niet correct waren vergeleken met het bestemmingsplan.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de argumenten van de gemeenteraad en de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) die de basis vormden voor de besluiten van de gemeenteraad. De Raad van State concludeerde dat de verzoekers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de taxaties van de gemeenteraad onjuist waren en dat de kosten van hun deskundigen niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de beroepen werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

200605909/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeenteraad van Barendrecht,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. WET 06/424 en 06/425 van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2006 in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1],
2. [verzoeker sub 2], beiden wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2004 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) aan [verzoeker sub 1] € 20.500,-- en aan [verzoeker sub 2] € 20.000,-- (hierna: verzoekers), vermeerderd met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluiten van 19 december 2005 heeft de gemeenteraad het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door verzoekers ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 november 2006 heeft verzoeker sub 1 mede namens verzoeker sub 2 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. Th. L. van Deursen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en verzoeker sub 1 in persoon en als gemachtigde van verzoeker sub 2, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De gemeenteraad klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat  ten aanzien van de planologische wijzigingen, waardoor de oprichting van de woningen [locaties] mogelijk is gemaakt, een onjuiste planvergelijking heeft plaatsgevonden, heeft miskend dat een wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), een zelfstandige grondslag biedt voor vergoeding van planschade. De wijzigingsplannen "Ziedewijdsedijk" en "Ziedwijdsedijk I" zijn daarom terecht alleen vergeleken met het bestemmingsplan "Barendrecht-Zuid", waarin de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat dit bestemmingsplan ten onrechte niet is vergeleken met het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1986", aldus de gemeenteraad.
2.2.    Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2002 in zaak no.
200100768/1BR 2003/36), kan een krachtens artikel 11 van de WRO vastgestelde wijziging op de voet van artikel 49 van die wet te vergoeden planschade tot gevolg hebben. Dit betekent dat, indien aan een verzoek ten grondslag is gelegd dat planschade wordt geleden ten gevolge van zodanige wijziging, het daaruit voortvloeiende planologische regime vergeleken moet worden met het bestemmingsplan, waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, zonder dat die bevoegdheid bij de planvergelijking wordt betrokken. Dit is in de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van januari 2003 en april 2004 (hierna: SAOZ-adviezen) gebeurd en de gemeenteraad heeft zijn besluit van 29 november 2004 daarop gebaseerd.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling verder als volgt.
2.4.    De rechtbank heeft geoordeeld over de klacht dat de verzoeken door de gemeenteraad niet juist zijn opgevat en dat de gemeenteraad ten onrechte van de voorzienbaarheid van de aanleg van de rondweg is uitgegaan, alsmede over de ingangsdatum van de wettelijke rente. Verzoekers hebben tegen de desbetreffende overwegingen in hoger beroep geen beroepsgronden aangevoerd. Van de juistheid ervan wordt daarom thans uitgegaan.
2.5.    Verzoekers betogen dat de gemeenteraad bij de planologische vergelijking van het wijzigingsplan"Ziedenwijdsedijk" met het voorheen geldende bestemmingsplan "Barendrecht-Zuid" in navolging van de SAOZ  ten onrechte een overeenkomst tussen de gemeente en de eigenaar van de op grond van dit plan gerealiseerde nieuwe woning [locatie] heeft betrokken.
2.5.1.    Dit betoog faalt. Die overeenkomst betreft het gebruik van een afschermende groenstrook nabij de nieuwe woning. De gemeenteraad heeft zich in het besluit van 19 december 2005 terecht op het standpunt gesteld dat met de verwijzing naar de overeenkomst slechts is toegelicht dat de bestemming en het gebruik van die gronden niet is gewijzigd, aangezien het wijzigingsplan daarop geen betrekking heeft.
2.6.    Verzoekers betogen voorts dat de gemeenteraad de door hen geleden schade te laag heeft getaxeerd. In dit verband voeren zij aan dat de taxatie van de SAOZ aanzienlijk afwijkt van die in hun opdracht. Voorts heeft de gemeenteraad ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van de door hen ingeschakelde deskundigen toegekend, aldus verzoekers.
2.6.1.    Ook dat betoog faalt. De gemeenteraad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de SAOZ haar taxaties voldoende heeft verantwoord in haar reacties van 17 mei 2005 op de door verzoekers gemaakte bezwaren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat daarin tevens toereikend is toegelicht, waarom de SAOZ de taxaties van de door verzoekers ingeschakelde taxateur te hoog acht. De enkele omstandigheid dat de door verzoekers ingeschakelde taxateur de planschade hoger heeft getaxeerd, is onvoldoende om dit standpunt onjuist te achten. De gemeenteraad heeft de taxaties van de SAOZ derhalve aan zijn besluit van 19 december 2005 ten grondslag mogen leggen, als hij heeft gedaan.
Nu de adviezen van de taxateur van verzoekers niet hebben bijgedragen aan de objectieve vaststelling van de hoogte van de te vergoeden planschade, heeft de gemeenteraad zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de kosten daarvan niet voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO in aanmerking komen.
2.7.    De conclusie is dat de beroepen bij de rechtbank ongegrond dienen te worden verklaard.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2006 in de zaken nos. WET 06/424 en 06/425 voor zover aangevallen;
III.    verklaart de bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb       w.g. Bindels
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007
85-507.