200606693/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4845 van de rechtbank
's-Gravenhage van 27 juli 2006 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politie Haaglanden.
Bij besluit van 21 juli 2004 heeft de korpsbeheerder van de politie Haaglanden (hierna: de korpsbeheerder) geweigerd een aantal documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft de korpsbeheerder het door appellant daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2006, verzonden op 31 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven, en bepaald dat de korpsbeheerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 11 september 2006 heeft de korpsbeheerder, opnieuw beslissend op het bezwaar van appellant, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2004 herroepen en een stuk, in geanonimiseerde vorm, alsnog verstrekt.
Bij brief van 22 oktober 2006 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 10 november 2006 heeft de korpsbeheerder van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. S. Denneman en mr. J. van der Els-Schutte, beiden werkzaam bij de politie Haaglanden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt onder politieregister of register verstaan een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens - die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en - die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder f, onder 1°, van dit artikel wordt bij een regionaal politiekorps onder beheerder met betrekking tot een register verstaan de ingevolge de Politiewet als korpsbeheerder aangewezen burgemeester.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder persoonsgegevens verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Wpolr deelt de beheerder een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
2.2. Appellant heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de demonstratie van Anti Fascistische Actie van 5 juli 2004 in Den Haag.
De korpsbeheerder heeft bij besluit van 21 juli 2004 geweigerd een aantal documenten openbaar te maken en heeft deze weigering bij besluit van 29 oktober 2004 gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit. Ten aanzien van het radio/scannerverkeer stelt de korpsbeheerder dat hiervan geen aparte verslagen worden gemaakt, zodat de verslagen ook niet kunnen worden verstrekt. De belangrijkste informatie uit dit verkeer, zoals de aanhouding van personen die worden verdacht van het plegen van strafbare feiten, vindt zijn weerslag in het journaal, waarvan openbaarmaking volgens de korpsbeheerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob terecht is geweigerd. Verstrekken van gegevens uit dit journaal zou immers inzicht geven in de tactieken en technieken die de politie toepast bij dit soort operaties, hetgeen mensen en operaties in gevaar brengt. Dit geldt naar het oordeel van de korpsbeheerder ook voor de openbaarmaking van foto's en videobeelden van de ongeregeldheden. Ten aanzien van de mutaties uit het bedrijfsprocessensysteem inzake arrestaties, heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet van toepassing is, gelet op het gesloten verstrekkingenregime van de Wpolr, dat in de weg staat aan verstrekking van de gegevens aan appellant. Het verzoek had volgens de korpsbeheerder ten aanzien van de afschriften van de processen-verbaal aan het Openbaar Ministerie moeten worden doorgeleid. Dit heeft de korpsbeheerder op 9 februari 2005 alsnog gedaan.
2.3. Appellant betoogt in hoger beroep allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat de in geding zijnde videobeeldopnamen op de openbare weg zijn gemaakt, cameraploegen van diverse media aanwezig waren die dezelfde gebeurtenissen hebben gefilmd en alle arrestanten onbeperkt kennis hebben kunnen nemen van de gebeurtenissen. Daarmee zijn de handelingen van de politie volgens appellant openbaar geworden, zodat het openbaar maken van de beelden het politieoptreden op geen enkele wijze bemoeilijkt. Voorts betoogt appellant dat openbaarmaking van namen en telefoonnummers van politieambtenaren uit het journaal inspectie, controle en toezicht door het bestuursorgaan niet belemmert, omdat een politieambtenaar in functie zich desgevraagd dient te legitimeren, zodat de gegevens openbaar zijn. Verder voert appellant aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat openbaarmaking van foto's op inhoudelijke gronden is geweigerd, zodat niet kan worden gesteld dat ze niet bestaan. Evenzeer bestrijdt appellant het oordeel van de rechtbank dat de in geding zijnde mutatie uit het bedrijfsprocessensysteem voor het overgrote deel persoonsgegevens bevat als bedoeld in de Wpolr, gelezen in samenhang met de Wbp, en dat de korpsbeheerder terecht heeft geweigerd de persoonsgegevens openbaar te maken. Appellant betwist dat de mutatie uitsluitend persoonsgegevens bevat. Tot slot betoogt appellant dat de korpsbeheerder in strijd met de Wob heeft gehandeld door zijn verzoek eerst tijdens de procedure bij de rechtbank door te sturen aan het Openbaar Ministerie.
2.4. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde documenten.
Ten aanzien van de videobeelden op de CD-ROM "05-06-2004 Lange Voorhout Demo linkse demonstr. loopt uit de hand", PL.nr 1501/2004/34342, incr.nr. 3962, volgnr. 396, waarop drie bestanden staan, is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de korpsbeheerder openbaarmaking hiervan niet geheel mocht weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Naar het oordeel van de Afdeling mocht openbaarmaking van de volgende beelden niet met een beroep op deze gronden worden geweigerd: de beelden uit het eerste bestand van het beginpunt, 05/06/2004, 14:10:40, tot 05/06/2004, 14:13:00 (twee minuten) en van 05/06/2004, 14:17:00 tot 05/06/2004, 14:23:00 (zes minuten); de beelden uit het tweede bestand van het beginpunt, 05/06/2004, 14:10:08 tot 05/06/2004, 14:12:00 (twee minuten) en van 05/06/2004, 14:17:00 tot 05/06/2004, 14:23:00 (zes minuten) en van de beelden uit het derde bestand van 05/06/2004, 14:07:00 tot 05/06/2004, 14:12:00 (vijf minuten) en van 05/06/2004, 14:17:00 tot 05/06/2004, 14:23:00 (zes minuten).
Daartoe wordt het volgende overwogen. De videobeelden tonen gedurende de aangegeven perioden min of meer statische opnamen op afstand van grotere groepen demonstranten of toeschouwers, zonder dat van individualisering bij de opnamen sprake is. Deze fragmenten bevatten naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen gegevens waarvan openbaarmaking de opsporing en vervolging van strafbare feiten of inspectie, controle en toezicht door het bestuursorgaan zou kunnen frustreren. De genoemde opnamen duren voorts een relevante periode, zodat het naar het oordeel van de Afdeling niet onwerkbaar is deze afzonderlijk openbaar te maken. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre een deugdelijke motivering. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
Gedurende de resterende perioden tonen deze videobeelden niet meer gedurende een zodanig tijdsverloop het geschetste beeld, doch laten de opnamen tevens beelden zien waarop sprake is van specifieke politieacties dan wel de voorbereidingen daarvan of beelden waarbij op individuen wordt ingezoomd. Dit geldt ook voor de beelden op de tweede overgelegde CD-ROM. Ten aanzien van deze videobeelden dient derhalve met de rechtbank te worden geconcludeerd dat openbaarmaking hiervan wel met een beroep op voormelde gronden mocht worden geweigerd. Dit geldt ook voor openbaarmaking van de geluidsfragmenten op de laatste CD-ROM en voor de namen en dienstnummers uit het journaal. De omstandigheden dat de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld op de openbare weg en dat politieambtenaren zich in contact met individuele burgers desgevraagd moeten legitimeren, doen hier niet aan af. De overgelegde gegevens tonen een totaalbeeld van de werkwijze van de politie en de politieacties waarom het hier gaat kunnen voorts niet op een lijn worden gesteld met de situatie dat een bepaalde politieagent zich bij contact met een individuele burger legitimeert.
Ten aanzien van de foto's is ter zitting nogmaals door de korpsbeheerder bevestigd dat van de onderhavige demonstratie geen foto's zijn gemaakt en dat de weigering op inhoudelijke gronden om foto's openbaar te maken een kennelijke vergissing is geweest. De Afdeling ziet evenals de rechtbank geen grond aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de gegevens uit de mutatie uit het bedrijfsprocessensysteem, op de alinea op pagina 3 onder het kopje "Memo" na, dienen te worden aangemerkt als een politieregister, nu die mutatie uitsluitend behelst een systematisch aangelegde samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak. Nu appellant niet behoort tot degenen aan wie gegevens kunnen worden verstrekt uit een zodanig register, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat bedoelde gegevens terecht niet aan appellant zijn verstrekt.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de korpsbeheerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het verzoek van appellant voor zover dit ziet op openbaarmaking van de processen-verbaal aan het Openbaar Ministerie, dat deze stukken heeft opgesteld, moest worden doorgezonden. Dat de korpsbeheerder het verzoek feitelijk ruim drie maanden na het besluit op bezwaar heeft doorgezonden, kan daaraan niet afdoen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten van het vernietigde besluit van 29 oktober 2004 ten aanzien van de gehandhaafde weigering de hiervoor vermelde beelden openbaar te maken. Voor het overige dient de uitspraak te worden bevestigd. De korpsbeheerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen in zoverre opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant.
2.6. De korpsbeheerder heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 11 september 2006 opnieuw beslist op het bezwaar van appellant voor zover dit zag op de openbaarmaking van het hiervoor vermelde gedeelte uit de mutatie. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van appellant, gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. De korpsbeheerder heeft bij dit besluit de passage op pagina 3 van de mutatie verstrekt, met weglating van namen. De korpsbeheerder heeft openbaarmaking van deze namen, evenals de namen uit het journaal, naar het oordeel van de Afdeling met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob, mogen weigeren. Het beroep tegen het besluit van 11 september 2006 is derhalve ongegrond.
2.7. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2006 in zaak no. AWB 04/4845, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar van 29 oktober 2004 ten aanzien van de gehandhaafde weigering bepaalde beelden openbaar te maken in stand zijn gelaten;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 11 september 2006 ongegrond;
V. veroordeelt de korpsbeheerder van de politie Haaglanden tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politie Haaglanden aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de politie Haaglanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007