200606302/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/3604 en AWB 05/3595 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 juli 2006 in de gedingen tussen:
1. appellant
2. [wederpartij] te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis.
Bij besluit van 17 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] onder voorwaarden een vergunning verleend voor het kappen van twee kastanjes, negen hoogstam fruitbomen en ongeveer 700 m2 gemengd bosplantsoen aan de Vlaskuil/Noordstraat te Wanroij.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 26 september 2005 heeft het college, onder aanpassing van de aan de vergunning verbonden voorwaarden, het door appellant gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2006, verzonden op 26 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door A.C.L. van Vessem te Sint-Oedenrode, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A. van der Burgt-Willems, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen.
2.1. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2004 van de gemeente Sint-Anthonis (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor vruchtbomen en windschermen om boomgaarden.
Ingevolge artikel 4.5.3a van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde van de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge artikel 4.5.5, eerste lid, van de APV kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan, als een voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven, daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
2.2. De kapvergunning is verleend ten behoeve van het realiseren van zeven woningen aan de Noordstraat en de Vlaskuil te Wanroij. In dat kader is het belang van de woningbouw ter plaatse afgewogen tegen het landschappelijk en ecologisch belang van behoud van de beplanting. Wat betreft het landschappelijk belang heeft het college gewezen op de aan de vergunning verbonden, op het beeldkwaliteitsplan gebaseerde herplantplicht. Op grond van een op 23 augustus 2005 uitgevoerde schouw is vastgesteld dat de beide kastanjes lijden aan bloedingsziekte en dat de overige beplanting, voor zover voor het vellen daarvan vergunning is vereist, de voor houtopstanden gebruikelijke waarde van vogels heeft, welke waarde door de nieuwe beplanting zal worden overgenomen. Op grond van deze bevindingen heeft het college vastgehouden aan het standpunt dat het belang van woningbouw ter plaatse moet prevaleren. Wel heeft het college bij het besluit op bezwaar van 26 september 2005, voor zover hier van belang, aan de verleende kapvergunning de volgende voorwaarden verbonden:
a) Van de vergunning mag pas gebruik gemaakt worden op het moment dat de bouwvergunning voor de te bouwen woningen verleend is. Deze kapvergunning is vanaf dat moment 1 jaar geldig;
b) In verband met het broedseizoen mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt in de periode 15 maart tot 15 juli van enig jaar;
c) De vergunninghouder is verplicht om binnen een jaar na oplevering van de te bouwen woningen de gekapte houtopstand te compenseren volgens het bij deze vergunning behorende als zodanig gewaarmerkte beplantingsplan;
d) De vergunninghouder is verplicht de niet aangeslagen beplanting binnen drie jaren na de herplanting te vervangen.
2.3. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of het door het college aan de kapvergunning verbonden voorschrift van herplanting een voldoende compensatie biedt voor de beplanting die verloren gaat. Zoals door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 25 juli 2005 is vastgesteld heeft de houtsingel enige landschappelijke waarde. Appellant is van mening dat de opgelegde herplantplicht de landschappelijke waarde niet voldoende zal doen herstellen.
2.4. Appellant heeft de stelling dat het landschappelijke karakter van de omgeving onvoldoende zal worden hersteld niet onderbouwd. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het college bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Daarbij is van belang dat de vergunning is verleend onder de voorwaarden dat de gekapte houtopstand wordt gecompenseerd volgens het bij deze vergunning behorende beeldkwaliteitsplan en dat niet aangeslagen beplanting wordt vervangen. Weliswaar zal de kap van de onderhavige houtopstand leiden tot een landschappelijke verandering, maar daarin is door de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten de kapvergunning te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007