200603662/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/471 van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 april 2006 in het geding tussen:
[verzoekster], handelend onder de naam "Inimini Kinderkleding", wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft appellant een verzoek van [verzoekster] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2005 heeft appellant, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2006, verzonden op 6 april 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2006 heeft [verzoekster] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, bijgestaan door bc. P.M. Lensink, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. A.L.J.M. Boontjes en drs. P.A.J.M. van Bragt, beiden werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), en [verzoekster], vertegenwoordigd door haar [echtgenoot], zijn verschenen.
2.1. Appellant klaagt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat tegen de afwijzing van het door [verzoekster] gedane verzoek alleen door haar echtgenoot, voornoemde [naam echtgenoot], bezwaar is gemaakt en het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van 4 januari 2005 om die reden niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het door [verzoekster] gedane verzoek is bij besluit van 8 juni 2004 afgewezen. Weliswaar heeft [echtgenoot] daartegen bezwaar gemaakt, maar aangezien het bezwaarschrift op briefpapier van "Inimini Kinderkleding" is gesteld en daarin over "wij" wordt gesproken als het gaat om degenen die bezwaar maken, moet het ervoor worden gehouden dat dit mede namens [verzoekster] is gebeurd.
2.2. Bij besluit van 27 september 2001 heeft de gemeenteraad van Boskoop de nadeelcompensatieverordening reconstructie Zijde (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, wordt daarin onder "reconstructieplan Zijde" verstaan: het plan tot reconstructie van de weg met toebehoren, genaamd Zijde, gelegen tussen en met inbegrip van de aansluitingen van deze weg op de Voorofscheweg/Torenpad en het Noordeinde.
Ingevolge die aanhef en onder e, wordt onder "nadeel" verstaan de schade die een direct gevolg is van de feitelijke uitvoering van het reconstructieplan voor de Zijde, voor zover de schade redelijkerwijs niet ten laste van verzoeker behoort te blijven en voor zover vergoeding van het nadeel niet anderszins is verzekerd.
Ingevolge die aanhef en onder f, wordt onder "nadeelcompensatie" verstaan de vergoeding van het nadeel volgens deze verordening.
Ingevolge artikel 2, eerste lid kennen burgemeester en wethouders, op verzoek van degene die nadeel ondervindt als gevolg van de feitelijke uitvoering van het reconstructieplan voor de Zijde een naar billijkheid te bepalen nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in de verordening gestelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 3, derde lid, is de hoogte van de nadeelcompensatie gelijk aan 75 procent van de als gevolg van de uitvoering van de reconstructie van de Zijde veroorzaakte totale winstderving c.q. inkomstenderving in de daarvoor in aanmerking komende jaren.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt het verzoek om nadeelcompensatie ondertekend en bevat het tenminste
d. een opgave van de aard en omvang van het nadeel, een zo nauwkeurig mogelijke specificatie van het bedrag van het nadeel en bewijsstukken waaruit het nadeel blijkt;
e. een omschrijving van de wijze waarop het nadeel naar het oordeel van de verzoeker dient te worden gecompenseerd en - zo een vergoeding in geld wordt gewenst - een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden;
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt, indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6, het verzoek voor advies toegezonden aan de adviescommissie, de SAOZ.
Ingevolge artikel 11 kunnen burgemeester en wethouders, indien zij besluiten tot het toekennen van nadeelcompensatie, gehoord de adviescommissie, aan de verzoeker die daarom heeft verzocht een bijdrage toekennen van de door hem gemaakte deskundigenkosten, voor zover het inschakelen van deskundige bijstand redelijkerwijs noodzakelijk was en voor zover de gemaakte kosten redelijk zijn.
2.3. [verzoekster] dreef ten tijde van belang een eenmanszaak onder de naam "Inimini Kinderkleding" (hierna: Inimini) aan de Dorpsstraat 6A te Boskoop en heeft verzocht om vergoeding van schade, naar gesteld geleden als gevolg van werkzaamheden aan de Zijde te Boskoop, die volgens haar hebben geleid tot omzetverlies in de periode van mei 2002 tot en met juni 2003. Voorts heeft zij om vergoeding van de kosten van een deskundigenadvies verzocht.
2.4. Het besluit van 4 januari 2005 is genomen op een bij brief van de SAOZ aan het college van 24 februari 2004 toegezonden conceptadvies en adviezen van de SAOZ van april 2004 en 21 december 2004, inhoudend dat de daling van de omzet van Inimini niet door de reconstructie van de Zijde en de daarmee verbandhoudende wegafsluitingen is veroorzaakt.
2.5. De rechtbank heeft dat standpunt ontoereikend gemotiveerd geacht. Volgens haar hebben de reconstructiewerkzaamheden gefaseerd plaatsgevonden, terwijl in het besluit van 4 januari 2005 ten onrechte een eenduidig en specifiek overzicht van het verloop van de reconstructie ontbreekt. Voorts is volgens haar een brief van de Kamer van Koophandel van 8 april 2004 ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken en is er ten aanzien van de overgelegde omzetgegevens van de eveneens in het centrum van Boskoop gevestigde bedrijven Scheerder en La Percha ten onrechte mee volstaan op te merken dat de gegevens niet verifieerbaar zijn.
Nu de omzetgroei van Inimini per mei 2002 stagneerde en de Zijde per mei 2002 geheel was afgesloten, acht zij aannemelijk dat de omzetdaling op dat moment het gevolg was van de werkzaamheden. Dat het prijsbeleid, de in 2002 ingezette economische recessie en de cyclus die elke onderneming doormaakt mogelijk de oorzaken van de negatieve omzetontwikkeling waren, is volgens haar in het besluit niet met concrete gegevens onderbouwd. Ten aanzien van de gestegen brutowinstmarge in 2002 heeft zij overwogen dat deze, zonder de ontwikkeling van de brutowinstmarge in de voorgaande jaren daarmee te vergelijken, niet van belang is voor de beoordeling van het verband tussen de uitvoering van de reconstructie en de gestelde omzetschade. Dat ook andere werkzaamheden dan de reconstructie van de Zijde hebben plaatsgevonden, had appellant aanleiding moeten geven vast te stellen, welk deel van de schade aan de reconstructie moet worden toegerekend. Dat is volgens haar ten onrechte niet gebeurd.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat appellant ook de afwijzing van de vergoeding van de deskundigenkosten onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.
2.6. Appellant klaagt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de duur en de aanvangs- en einddatum van de werkzaamheden, alsmede het moment waarop de werkzaamheden hebben geleid tot een verminderde bereikbaarheid van Inimini, niet in geschil zijn.
Verder heeft zij volgens hem miskend dat de brief van de Kamer van Koophandel van 8 april 2004 wel bij de besluitvorming is betrokken. Voorts heeft zij volgens hem ten aanzien van de omzetgegevens van de ondernemingen Scheerder en La Percha en de door de Kamer van Koophandel in voormelde brief gemaakte vergelijking tussen de omzetgegevens van La Percha enerzijds en die van Inimini anderzijds miskend dat deze niet verifieerbaar zijn en hij het verzoek van [verzoekster] daarom op zijn eigen merites moest beoordelen, als hij heeft gedaan.
2.6.1. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de reconstructie van de Zijde in januari 2002 is gestart en zij vanaf 1 mei 2002 tot en met juni 2003 als gevolg daarvan schade heeft geleden. Daarbij heeft zij gesteld dat de omzet vanaf 1 mei 2002 is gedaald en vanaf september 2002 sterker.
2.6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de reconstructie aan de Zijde in januari 2002 is aangevangen en de werkzaamheden in februari 2002 zijn gestart. Tot medio mei 2002 was het westelijke gedeelte van de Zijde tot de Parklaan in de rijrichting naar het centrum afgesloten en kon het autoverkeer gebruik maken van een omleidingsroute. Tot die tijd was Inimini, gevestigd aan het oostelijke gedeelte van de Zijde, vlakbij de hefbrug, via het oostelijke gedeelte van de Zijde voor autoverkeer toegankelijk. Vanaf mei 2002 tot mei 2003 was het westelijke en midden gedeelte van de Zijde tot en met het gemeentehuis afgesloten en kon het autoverkeer gebruik maken van een omleidingsroute. De omzet van Inimini is vanaf mei 2002 gedaald en vanaf september 2002 sterker.
2.6.3. Onder die omstandigheden heeft appellant ten onrechte in navolging van de SAOZ zonder meer niet aannemelijk gemaakt geacht dat de nadelige gevolgen van de reconstructie, die in januari 2002 is begonnen en vrijwel direct tot ernstige verkeersbelemmeringen heeft geleid, zich pas in mei 2002 en nog duidelijker in september 2002 hebben laten voelen. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat appellant de voor de beoordeling van het verzoek relevante feiten onvoldoende heeft onderzocht en, gelet op de door [verzoekster] gespecificeerde schadeperiode, het verloop van de reconstructie in relatie tot de gestelde omzetdaling van Inimini niet voldoende nauwkeurig in kaart heeft gebracht, hoewel dit noodzakelijk was voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de omzetdaling door de reconstructie is veroorzaakt. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verzoekster] er ten aanzien van de omleidingsroute, mede onder verwijzing naar overgelegde krantenartikelen, op heeft gewezen dat op de in de omringende plaatsen geplaatste borden stond vermeld: "Ernstige verkeershinder. Boskoop-centrum Zijde afgesloten". Volgens haar hebben deze borden ertoe bijgedragen dat bij het publiek de indruk is gewekt dat de Zijde geheel was afgesloten. Niet blijkt dat appellant hierop is ingegaan.
De SAOZ heeft bij de advisering, waarop appellant is afgegaan, voorts ten onrechte niet de bij brief van 24 februari 2004 door [verzoekster], ter toelichting van het door haar gestelde verband tussen het verloop van de reconstructie en dat van de omzetdaling, overgelegde omzetgegevens van twee andere aan de Zijde gevestigde ondernemingen en de brief van de Kamer van Koophandel van 8 april 2004 betrokken, nu daarin een begin van bewijs van die stelling is gelegen. Ten slotte heeft de SAOZ zich in die advisering die appellant heeft gevolgd ten onrechte beperkt tot het boekjaar 2002, terwijl [verzoekster] heeft verzocht om vergoeding van schade over de periode van mei 2002 tot en met juni 2003. Volgens de door [verzoekster] bij het verzoek overgelegde gegevens heeft de omzetdaling zich ook in de eerste zes maanden van 2003 voorgedaan.
De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant in zoverre niet zonder meer op de adviezen van de SAOZ heeft mogen afgaan. Het betoog faalt.
2.7. Appellant klaagt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de omzetdaling vanaf 2002 niet het direct gevolg is van de reconstructie, nu de omzetontwikkeling van Inimini in 2002 niet overeenkomt met de kenmerkende trendbreuk - bestaande uit het vrijwel direct geheel of grotendeels wegvallen van de omzet en het verdwijnen van de gebruikelijke omzetkarakteristiek - die plaatsvindt, wanneer een op detailhandel gerichte onderneming slecht bereikbaar wordt. Voorts waren in de nabije omgeving van Inimini in de desbetreffende periode andere bouwwerkzaamheden gaande die geen verband hielden met de reconstructie en is de brutowinstmarge van Inimini over 2002 sterk gestegen, aldus appellant.
2.7.1. Volgens het door [verzoekster] in beroep bij brief van 22 februari 2006 overgelegde rapport van de brancheorganisatie Mitex kenmerkt de modedetailhandel zich door een sterk seizoenspatroon, waaraan het bezoek- en bestedingspatroon van consumenten is verbonden en is dit patroon in de baby/kindermode versterkt aanwezig. Het jaar kan volgens het rapport in twee seizoenen worden onderverdeeld: het voorjaar/zomerseizoen van februari tot en met juli en het najaar/winterseizoen van augustus tot eind januari. De seizoenen kenmerken zich door twee verkooppieken. De belangrijkste bevindt zich aan het begin van het seizoen, maart en september, wanneer na de uitlevering van de nieuwe collecties de consumenten kleding inkopen voor de komende periode. De tweede - minder belangrijk qua omzetvolume - is met de start van de uitverkoop, in juni en december. De grootste en belangrijkste groep consumenten doet zijn primaire aankopen bij de start van een nieuw seizoen. Volgens het rapport laat een afname in omzet in de maand mei ten opzicht van de maand april zich verklaren door het seizoenpatroon, maar is de omzetdaling van Inimini vanaf het moment dat de Zijde in mei 2002 is afgesloten structureel veranderd van sterk positief naar negatief en later naar sterk negatief. Vanaf september 2002 is deze daling sterker, aangezien klanten van Inimini, die veelal buiten Boskoop wonen en die in het voorjaar/zomerseizoen last ondervonden van de reconstructie, Inimini mijden, aldus dat rapport. Daarbij is volgens Mitex van belang dat bezoekers van een kinderkledingwinkel vaak niet mobiel zijn en hierdoor extra gevoelig zijn voor een goede bereikbaarheid.
Appellant heeft dat niet bestreden. Gelet op het vorenstaande, ontbeert het oordeel van appellant dat de omzetdaling bij Inimini niet door de reconstructie van de Zijde is veroorzaakt, omdat deze geen kenmerkende trendbreuk vertoont, een draagkrachtige motivering.
2.7.2. Ten aanzien van de andere werkzaamheden in de nabijheid van Inimini als mogelijke oorzaak van omzetverlies, wordt als volgt overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat het tunneltje onder de hefbrug van juli 2001 tot juli 2003 vanwege werkzaamheden voor autoverkeer was afgesloten en van juli 2001 tot september 2002 bouwwerkzaamheden aan de pastorie werden uitgevoerd.
Nu deze werkzaamheden waren gestart, enige tijd voordat de Zijde ter hoogte van Inimini was afgesloten en tussen partijen niet in geschil is dat de omzet van Inimini eerst vanaf mei 2002 is gedaald en vanaf september 2002 sterker, heeft de rechtbank, mede gelet op het rapport van Mitex, het oordeel van appellant dat deze werkzaamheden op de omzet van Inimini van invloed zijn geweest terecht onvoldoende gemotiveerd geacht. Indien deze werkzaamheden op die omzet al enige negatieve invloed hebben gehad, heeft appellant niet gemotiveerd uiteengezet, welk aandeel deze werkzaamheden in de omzetdaling van Inimini hebben gehad, hoewel niet aannemelijk is dat de omzetdaling geheel aan deze werkzaamheden moet worden toegerekend en in het geheel niet aan de reconstructie.
2.7.3. De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat de stijging van de brutowinstmarge in 2002 los staat van de omzetdaling en de vraag of deze is toe te rekenen aan de reconstructie. Voor zover appellant te kennen heeft gegeven dat de prijzen van kleding zijn verhoogd, terwijl mocht worden verwacht dat vanwege de slechtere bereikbaarheid kortingen zouden worden verstrekt om klanten te trekken, heeft [verzoekster] verwezen naar de gegevens van de registeraccountant en voormeld rapport van Mitex. In deze stukken staat dat de door de SAOZ aangenomen prijsstijging van 10% niet juist is, deze in werkelijkheid 4,5% betrof, uitsluitend betrekking had op een gering deel van de ingekochte goederen en branchebreed werd doorgevoerd. Niet is gebleken dat de door [verzoekster] tijdig aldus aangedragen gegevens onjuist zijn. Gelet hierop, heeft appellant niet zonder meer vast mogen houden aan de desbetreffende uitlating van [verzoekster] tijdens de hoorzitting.
2.8. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank het besluit van 4 januari 2005 met juistheid onvoldoende zorgvuldig voorbereid geacht en het oordeel dat de omzetdaling van Inimini niet door de reconstructie van de Zijde is veroorzaakt ontoereikend gemotiveerd. Zij heeft dat besluit dan ook terecht om die reden vernietigd.
2.9. Het betoog van appellant dat de rechtbank, door onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2003 in zaak no.
200203851/1(JB 2003, 145) te overwegen dat appellant de afwijzing van de vergoeding van deskundigenkosten onvoldoende heeft gemotiveerd, de betekenis van die uitspraak heeft miskend, faalt evenzeer.
Ondanks de in artikel 8 van de verordening neergelegde verplichting voor appellant om ter zake van een aanvraag om vergoeding van schade advies uit te laten brengen, vergde de verordening, gelet op artikel 5, tweede lid, in eerste instantie een zodanige inspanning van [verzoekster], dat het inroepen van bijstand van een accountant ter vaststelling van de schade redelijk was. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant - in navolging van de SAOZ - is uitgegaan van de omzetgegevens, verstrekt door de door [verzoekster] ingeschakelde accountant. Overigens is, anders dan in voormelde uitspraak, in dit geval geen sprake van bijstand van een accountant naast rechtsbijstand.
Appellant dient bij de nieuw te nemen beslissing op het gemaakte bezwaar dan ook te onderzoeken of de kosten van de accountant voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen mede afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de gestelde schade als direct gevolg van de reconstructie van de Zijde voor vergoeding in aanmerking komt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007