200701210/1.
Datum uitspraak: 5 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd voor het zonder vergunning ingevolge de Wet milieubeheer vóór 07.00 uur warmdraaien en af- en aanrijden van vrachtwagens, waaronder een dieplader, door verzoekster. De dwangsom is vastgesteld op € 2.000,00 per geconstateerde overtreding. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, is vastgesteld op € 40.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 januari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 april 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E.F. Staal, mr. F.C.M.A. de Groot en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Vries, M. Puhl, H. Versteeg en L. Steens, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Binnen de inrichting van verzoekster worden de werkzaamheden op- en overslag, verwerken en verkopen van bomen en afvalhout verricht. Het materieel dat wordt ingezet op locaties elders wordt, voor zover hier van belang, van en naar de inrichting en tussen die locaties vervoerd. Het verkeer van en naar de inrichting rijdt over de N201, zijnde de uitvalsweg van of naar de A2.
Uit de door de Algemeen Directeur van de Dienst wegverkeer aan verzoekster verleende algemene ontheffing voor toelating van exceptioneel transport volgt, voor zover hier van belang, dat het exceptioneel vervoer dat breder is dan 3,35 meter niet over de N201 mag rijden tussen 06.00 en 10.00 uur.
De last onder dwangsom is opgelegd voor het warmdraaien en het af- en aanrijden van vrachtwagens, waaronder een dieplader, van of naar de inrichting vóór 07.00 uur. De reden hiervoor is volgens verweerder dat de inrichting niet over een krachtens de Wet milieubeheer vereiste vergunning beschikt en dat deze activiteiten voor omwonenden leiden tot onaanvaardbare geluidhinder.
2.2. Verzoekster stelt dat zij onevenredig veel schade lijdt indien er uitsluitend na 10.00 uur op de N201 mag worden gereden met een dieplader als gevolg van de last onder dwangsom in samenhang gezien met de verleende ontheffing.
2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie van de inrichting en de betreffende activiteiten in het bijzonder. Naar het oordeel van de Voorzitter kunnen eventuele problemen als gevolg van de last onder dwangsom voor verzoekster enkel aan de orde zijn bij het warmdraaien en het af- en aanrijden van voertuigen tussen 06.00 en 07.00 uur. Verzoekster behoeft geen problemen te ondervinden indien zij een voertuig, met uitzondering van een voertuig dat breder is dan 3,35 meter, warmdraait en daarmee af- en aanrijdt van en naar de inrichting tussen 07.00 en 10.00 uur. Ter zitting is gebleken dat een dieplader van verzoekster alleen dan breder is dan 3,35 meter indien de zogenoemde big chipper ermee wordt vervoerd.
Hieruit volgt dat verzoekster in dit geval alleen het vervoer met een dieplader tussen 07.00 en 10.00 uur moet opschorten voor zover de dieplader is beladen met een zogenoemde big chipper, waardoor de breedte van het gehele voertuig 3,50 meter bedraagt. Ter zitting is tevens aangegeven dat het in de bedrijfsvoering van verzoekster niet nodig is om de big chipper dagelijks van en naar de inrichting te vervoeren.
Verzoekster heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het gevolg geven aan de last onder dwangsom een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering tot gevolg heeft.
2.3. Gelet op het vorenstaande en meer in het bijzonder in aanmerking genomen de toezegging van verweerder ter zitting dat de beslissing op bezwaar binnen ten hoogste twee weken zal worden genomen, is de Voorzitter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat reden zou geven om het verzoek om een voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking te laten komen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2007