200701218/2.
Datum uitspraak: 2 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/4746 en 06/4747 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning ver-/herbouwde delen van een voormalige recreatiewoning/schuur zoals aangegeven op een bij dat besluit behorende tekening op het perceel, kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie […], nummer […], (hierna: het perceel) binnen drie maanden te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 februari 2005 vernietigd.
Bij besluit van 6 december 2006 heeft het college het door verzoeker gemaakte bezwaar, onder wijziging van de begunstigingstermijn tot drie maanden na verzending van dat besluit, wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2007, verzonden op 13 februari 2007, voor zover thans van belang, heeft de voorzieningenrechter het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 16 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Appellant heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft het college de begunstigingstermijn opgeschort tot na een uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2007, waar verzoeker, in persoon, vergezeld van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Vaststaat dat verzoeker zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning wijzigingen heeft aangebracht aan gevels en dak van de voormalige recreatiewoning/schuur. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" neergelegde overgangsrecht het aanbrengen van deze wijzigingen toelaat. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich minder goed voor de beantwoording van die vraag dan de bodemprocedure.
2.3. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de Voorzitter als volgt. Niet in geschil is dat de werkzaamheden aan de voormalige recreatiewoning/schuur begin 2004 zijn beëindigd en dat daaraan sindsdien geen bouwvergunningplichtige wijzigingen zijn aangebracht. Verzoeker heeft voor de wijzigingen waarop de last betrekking heeft een aanvraag om bouwvergunning bij het college ingediend waarop naar ter zitting van de zijde van het college is verklaard op een termijn van ongeveer een maand zal zijn beslist zodat de verwachting gerechtvaardigd is dat dit besluit zal zijn genomen ten tijde van de behandeling door de Afdeling van het hoger beroep ter zitting. Nu voorts niet is gebleken van klemmende redenen die nopen tot uitvoering van de last vóór de uitspraak in de bodemprocedure en in aanmerking nemende de betrokken belangen ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 6 december 2006, kenmerk 250940, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 18 augustus 2004, kenmerk 158584;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 705,97 (zegge: zevenhonderdvijf euro en zevenennegentig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eersel aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Eersel aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2007