ECLI:NL:RVS:2007:BA2376

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701655/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en toepassing van de Algemene termijnenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 27 februari 2007 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 10 februari 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet tijdig was gehoord, omdat de termijn volgens artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet was nageleefd. De staatssecretaris stelde echter dat de Algemene termijnenwet (Atw) niet van toepassing was op de termijnen van vrijheidsbeneming, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling niet binnen de gestelde termijn was gehoord.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 inderdaad een termijn voor beroep betreft en niet voor de vrijheidsbeneming zelf. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van beroep op 25 februari 2007 eindigde, maar dat deze termijn op grond van artikel 1, eerste lid, van de Atw werd verlengd tot 26 februari 2007, waardoor de vreemdeling tijdig was gehoord.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op 26 maart 2007.

Uitspraak

200701655/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/6261 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 27 februari 2007 in het geding tussen:
[vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2007 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en hem schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), voor zover thans van belang, vindt de zitting bij de rechtbank uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (hierna: Atw) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van de Atw geldt deze wet niet voor termijnen van vrijheidsbeneming.
2.2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van de Atw artikel 1, eerste lid, van die wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming, ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet binnen de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn is gehoord, aangezien artikel 4, aanhef en onder c, van de Atw - aldus de staatsecretaris - geen betrekking heeft op termijnen van beroep ter zake van vrijheidsbeneming.
2.3. De grief slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 maart 2003 in zaak nr. 200300272/1, JV 2003/171) gaat het in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 om een termijn van beroep ter zake van vrijheidsbeneming. Deze termijn betreft niet de vrijheidsbeneming zelf. Uit de bewoordingen van artikel 94 van de Vw 2000, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan, kan worden afgeleid dat is beoogd die termijn uit te sluiten van de werking van de Atw. Derhalve is artikel 1, eerste lid, van deze wet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 van toepassing.
Het beroepschrift van de vreemdeling is op 11 februari 2007 ontvangen. Derhalve eindigde de bij artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, gestelde termijn in dit geval op zondag 25 februari 2007. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Atw werd de termijn verlengd tot en met maandag 26 februari 2007. De vreemdeling is op die dag en derhalve tijdig door de rechtbank gehoord.
2.4. De overige grieven hebben geen zelfstandige betekenis.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu het inleidende beroep geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen voormeld besluit van 10 februari 2007 alsnog ongegrond verklaren. Mitsdien is geen plaats voor toekenning van schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 27 februari 2007 in zaak no. AWB 07/6261;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2007
345
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak