ECLI:NL:RVS:2007:BA2244

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607362/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding rechtsbijstand door Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot vaststelling van een vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage heeft op 11 april 2005 de aanvraag van de appellant afgewezen. Hierop heeft de appellant bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de raad ongegrond verklaard op 7 juli 2005. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 23 augustus 2006 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 9 oktober 2006 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 maart 2007, waarbij de appellant in persoon aanwezig was, maar de Raad voor Rechtsbijstand niet. De Raad van State heeft overwogen dat de afwijzing van de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding terecht was, omdat de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging was afgegeven nog niet was beëindigd. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er nog geen inhoudelijke beslissing was genomen op het bezwaar van de rechtzoekende, waardoor de rechtsbijstand nog steeds van kracht was.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 4 april 2007.

Uitspraak

200607362/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5488 van de rechtbank 's Gravenhage van 23 augustus 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) de aanvraag van appellant tot vaststelling van een vergoeding afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de raad, voor zover hier van belang, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2006, verzonden op 28 augustus 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 november 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2007, waar appellant in persoon is verschenen. De raad is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) beslist de raad op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder e van dat artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot de vaststelling van de vergoeding.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), voor zover hier van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de Wrb.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van het Bvr dient de rechtsbijstandverlener na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand bij het bureau een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
2.2.    Bij besluit van 25 juni 2004 heeft de raad aan [rechtzoekende] een toevoeging met no. 3DM6597 afgegeven ten behoeve van het bezwaar inzake de weigering tot afgifte van een vergunning tot verblijf regulier, bepaalde tijd.
Bij uitspraak van 22 maart 2005 heeft de rechtbank het door [rechtzoekende] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op voormeld bezwaar gegrond verklaard.
2.3.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld, dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging met no. […] is afgegeven nog niet was beëindigd en de afwijzing van de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding derhalve terecht heeft gehandhaafd.
Immers ten tijde van het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding was, zoals ook uit de uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2005 in zaak no. AWB 05/7360 volgt, nog in het geheel niet inhoudelijk beslist op het bezwaar van [rechtzoekende], zodat de rechtsbijstand waarvoor de onderhavige toevoeging is afgegeven nog niet was beëindigd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek                     w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer                   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
71-505.