ECLI:NL:RVS:2007:BA2242

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606679/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. Konijnenbelt
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag zendtijd door het Commissariaat voor de Media

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee stichtingen, te weten de stichting "Stichting Mantra" en de stichting "Stichting Karmavadische Sanantan Dharm Mahasabha Nederland", tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder het beroep van de eerste stichting niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze stichting ten tijde van de beslissing op bezwaar nog niet over rechtspersoonlijkheid beschikte. Dit besluit was genomen door het Commissariaat voor de Media, dat op 28 december 2004 de aanvraag om toewijzing van zendtijd had afgewezen. De appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de stichting geen belanghebbende was bij het besluit van het Commissariaat.

De Raad van State heeft op 4 april 2007 geoordeeld dat de rechtbank inderdaad ten onrechte het beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelde dat de aanvraag om zendtijd was ingediend ten behoeve van appellante sub 1, die daardoor een eigen belang had in het verkrijgen van zendtijd. De Raad benadrukte dat de hoedanigheid van belanghebbende niet alleen voorbehouden is aan natuurlijke en rechtspersonen, maar ook andere entiteiten als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, mits zij herkenbaar zijn in het rechtsverkeer.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van appellante sub 1. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en is bepaald dat het Commissariaat voor de Media het griffierecht aan de appellanten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200606679/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.    de stichting "Stichting Mantra", gevestigd te Den Haag, en
2.    de stichting "Stichting Karmavadische Sanantan Dharm Mahasabha Nederland", gevestigd te Den Haag, en andere,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3868 van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 juli 2006 in het geding tussen:
appellante sub 1
en
het Commissariaat voor de Media.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2004 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) de aanvraag om toewijzing van zendtijd ten behoeve van appellante sub 1 afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het Commissariaat het door appellante sub 1 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2006, verzonden op 31 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante sub 1 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 november 2006 heeft het Commissariaat van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.G. Pherai, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Tevens zijn namens appellante sub 1 verschenen haar [voorzitter], haar [penningmeester], en haar [secretaris]. Het Commissariaat is met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten sub 2, zeven hindoeïstische organisaties, hebben bij brief van 28 september 2004, een aanvraag ingediend bij het Commissariaat ten behoeve van appellante sub 1 om toewijzing van zendtijd. Uit de aanvraag blijkt dat appellante sub 1 verantwoordelijk zal zijn voor het uitzenden van programma's.
2.2.    De rechtbank heeft het beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat zij is opgericht bij notariële akte van 12 juli 2006 en zij ten tijde van de beslissing op bezwaar nog niet over rechtspersoonlijkheid beschikte. Hieruit volgt, aldus de rechtbank, dat appellante sub 1 niet als belanghebbende bij het besluit op bezwaar kan worden aangemerkt.
2.3.    Appellanten bestrijden dit oordeel met succes. Vaststaat dat de aanvraag om toewijzing van zendtijd is ingediend ten behoeve van appellante sub 1. Zij heeft daardoor bij het besluit op bezwaar een eigen belang, gelegen in het verkrijgen van zendtijd.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 mei 1996 in zaak no. H.01.95.0199 (AB 1996, 312) is de hoedanigheid van belanghebbende in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb niet voorbehouden aan natuurlijke personen en rechtspersonen maar kunnen ook andere entiteiten als belanghebbende worden aangemerkt. Gelet op de woorden 'degene wiens', opgenomen in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt aan deze andere entiteiten de eis gesteld dat zij herkenbaar zijn in het rechtsverkeer. Aangezien in het onderhavige geval ten tijde van de beslissing op bezwaar duidelijk was door wie en met welk doel appellante sub 1 zou worden opgericht, en wie zitting zou gaan nemen in haar bestuur, is daarmee aan de eis van herkenbaarheid in het rechtsverkeer voldaan.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.    De Afdeling acht het aangewezen dat de rechtbank alsnog een inhoudelijk oordeel geeft over de door appellante sub 1 naar voren gebrachte beroepsgronden. Om die reden en omdat het blijkens de aanvraag van 28 september 2004 de bedoeling van appellanten sub 2 is geweest om op naam van appellante sub 1 zendtijd aan te vragen, behoeven de overige gronden van het hoger beroep van appellanten geen bespreking meer.
2.5.    Het hoger beroep van appellanten is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank zal over de vergoeding van deze kosten moeten beslissen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 juli 2006 in zaak no. AWB 05/3868;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de door de appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V.    gelast dat het Commissariaat voor de Media aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007.
176-512.