ECLI:NL:RVS:2007:BA2236

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605765/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) op 26 oktober 2004 de huursubsidie van de wederpartij herzien en vastgesteld op nihil voor de periode van 1 september 2004 tot en met 30 juni 2005. Tevens heeft de Minister een bedrag van € 794,40 aan reeds uitbetaalde huursubsidie teruggevorderd. De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Minister heeft dit bezwaar op 17 oktober 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft op 30 juni 2006 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd. Hierop heeft de Minister hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 februari 2007. De wederpartij was vertegenwoordigd door mr. P. Gerritsen, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door mr. H. Iepenburg. De Raad heeft overwogen dat de Minister niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het nemen van het besluit, omdat hij niet de benodigde informatie heeft ingewonnen over de beschikbaarheid van andere passende woningen voor de wederpartij. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het advies van burgemeester en wethouders niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid, omdat het niet inging op de vraag welke woningen beschikbaar waren voor de wederpartij.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de Minister ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 644,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 april 2007.

Uitspraak

200605765/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1407 van de rechtbank Almelo van 30 juni 2006 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft appellant de aan [wederpartij] toegekende huursubsidie over de periode van 1 september 2004 tot en met 30 juni 2005 herzien en gewijzigd vastgesteld op nihil, en heeft appellant de reeds aan [wederpartij] uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 794,40 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 augustus 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 september 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Iepenburg, ambtenaar ten departemente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P. Gerritsen, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, naar het oordeel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Hsw stelt deze minister, alvorens hij tot toepassing van het eerste lid overgaat, burgemeester en wethouders in de gelegenheid om binnen vier weken een advies daarover uit te brengen. Op verzoek van burgemeester en wethouders wordt die termijn met ten hoogste vier weken verlengd.
Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Hsw volgt de minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, van de Hsw, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of de te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2.    Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de aan [wederpartij] toegekende huursubsidie voor het tijdvak van 1 september 2004 tot en met 30 juni 2005 wordt herzien en gewijzigd wordt vastgesteld op nihil. Aan dit besluit ligt een bij burgemeester en wethouders van Enschede nader ingewonnen advies van 31 mei 2005 ten grondslag, inhoudend dat de woning niet als passend is aan te merken, omdat [wederpartij] op het tijdstip dat de huur inging binnen redelijke termijn (1 jaar) het gebruik had kunnen krijgen van een andere woning met een huurprijs beneden de aftoppingsgrens.
2.3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het met het oog op een zorgvuldige afweging van de aan de orde zijnde belangen en de bijzondere omstandigheden van het geval op de weg van appellant heeft gelegen om zich er van te vergewissen dat de door hem aan burgemeester en wethouders naar aanleiding van het bezwaar van [wederpartij] gestelde nadere vragen ook daadwerkelijk zijn beantwoord en dat, nu in het nader advies niet is ingegaan op de door de minister gestelde vraag om aan te geven welke woningen met de daarbij behorende huurprijzen in de betreffende periode voor [wederpartij] voorhanden waren, appellant niet zonder opnieuw daarover informatie in te winnen op dit advies heeft mogen afgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing op bezwaar dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, waarbij de rechtbank tevens heeft betrokken dat het verslag van de hoorzitting in het ongerede is geraakt en het nadere advies van 31 mei 2005 niet bij de beslissing op bezwaar is gevoegd.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het inwinnen van nadere informatie bij de gemeente Enschede niet tot een andere beslissing kan leiden, omdat is gebleken dat [wederpartij] volgens appellant een passende woning bewoonde. Verder is er geen aanleiding nadere informatie in te winnen over de beschikbaarheid van andere passende woonruimte, nu [wederpartij] zelf geen enkele poging heeft ondernomen om een andere passende woning te verkrijgen. De bezwaren van [wederpartij] zijn volgens appellant zorgvuldig behandeld, waarbij is gesteld dat het in het ongerede raken van het verslag van de hoorzitting de juistheid van de beslissing op bezwaar niet raakt, nu het hier slechts om een hulpmiddel gaat bij de in heroverweging te nemen beslissing, en dat hetzelfde geldt voor het niet toezenden van het advies.
2.4.1.    Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft in het bezwaar van [wederpartij] aanleiding gezien om burgemeester en wethouders van Enschede om nader advies te vragen naar de beschikbaarheid van voor [wederpartij] beter passende woningen in de gemeente Enschede in de betreffende periode. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de gevraagde informatie over welke woningen met de daarbij behorende huurprijzen in de betreffende periode beschikbaar waren niet is verkregen. Het nadere advies schiet in zoverre dan ook tekort. Het eerst in beroep ingenomen standpunt dat [wederpartij] een passende woning bewoonde, is niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank hieraan bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit voorbij heeft kunnen gaan. Voorts is door [wederpartij] aangevoerd dat hij gedurende jaren als woningzoekende in de gemeente Enschede heeft ingeschreven gestaan bij de woningcorporaties Domijn, Volion en de Woonplaats en ook meermalen op een woningaanbod in de plaatselijke woonkrant heeft gereageerd, doch dat hij in verband met de psycho-sociale problematiek waarin hij verkeerde, waartoe een medische verklaring is overgelegd, niet langer kon wachten. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant bij het nemen van het bij de rechtbank bestreden besluit niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. De rechtbank heeft het voorts terecht onzorgvuldig geacht dat het nadere advies van 31 mei 2005, waarop de beslissing op bezwaar is gebaseerd, niet aan [wederpartij] is toegezonden, nu aldus de beweegredenen van dit besluit voor hem niet voldoende kenbaar waren. Anders dan appellant meent is het maken van een verslag van de hoorzitting niet alleen voorgeschreven ten behoeve van het nemen van de beslissing op bezwaar, maar ook, als later beroep wordt ingesteld, met het oog op de oordeelsvorming door de rechter. De rechtbank heeft het in het ongerede raken van het verslag van de telefonische hoorzitting van 27 mei 2005 dan ook als een gebrek in de besluitvorming kunnen aanmerken.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
344