ECLI:NL:RVS:2007:BA2221

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606609/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • F.P. Zwart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor project Middengebied 'Op de Kamp' in Landgraaf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Landgraaf tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 27 juli 2006 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de definitieve vaststelling van een subsidie door de Staatssecretaris van Economische Zaken voor het project 'Op de Kamp' in Landgraaf, vastgesteld op € 1.418.833,69. De gemeente had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 november 2004, waarin het bezwaar tegen de subsidie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de subsidie niet van toepassing was op het project Kampstraat/Hoogstraat, omdat dit niet was opgenomen in de eerdere subsidieverlening van 15 augustus 1985. De gemeente betoogde dat het om één project ging, dat in fasen was uitgevoerd, maar de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht de kosten voor het project Kampstraat/Hoogstraat niet onder dezelfde voorwaarden als de eerdere subsidie had beoordeeld. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de standaardvoorwaarden van toepassing waren op de gedeclareerde kosten voor het project. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

200606609/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Landgraaf,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2163 van de rechtbank Maastricht van 27 juli 2006 in het geding tussen:
appellante,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2004 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris) de subsidie voor het project realisering Middengebied "Op de Kamp" in de gemeente Landgraaf definitief vastgesteld op € 1.418.833,69.
Bij besluit van 16 november 2004 heeft staatssecretaris het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2006, verzonden op 27 juli 2006, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 november 2006 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. van den Boom en mr. F.J.C. Geurts, beiden ambtenaar van de gemeente, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K.M. Bresjer en A. Slobbe, beiden ambtenaar van het departement.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 15 augustus 1985 heeft de staatssecretaris voor de realisering van het Middengebied (Centrumplan Op de Kamp) in de gemeente Landgraaf een éénmalige en maximale bijdrage van ƒ 3.766.080,00 (€ 1.708.972,60) verleend ten laste van het Perspectievennota Zuid-Limburg (hierna: P.N.L) -artikel op de begroting 1985 van het departement.
2.2.    Bij besluit van 29 april 2004 heeft de staatssecretaris de subsidie voor het project realisering Middengebied "Op de Kamp"definitief vastgesteld op € 1.418.833,69 (ƒ 3.126.697,99). Daarbij is op het door appellante gedeclareerde exploitatietekort voor het project Kampstraat/Hoogstraat een bedrag van ƒ 2.597.458,00 (€ 1.178.675,05) in mindering gebracht. Dit bedrag betreft de voor dit project opgevoerde exploitatiekosten, rentekosten, planvoorbereidingskosten en beheerskosten. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten volgens punt 5 van de standaardvoorwaarden, gevoegd bij de brief van 26 mei 1988 van de staatssecretaris aan appellante, niet meer voor een bijdrage in aanmerking komen.
2.3.    Het geschil ziet op de vraag of het in het besluit van 29 april 2004 vermelde project Kampstraat/Hoogstraat onderdeel uitmaakte van de bouwplannen waarvoor de staatssecretaris op 15 augustus 1985 een maximale bijdrage heeft verleend.
2.4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 15 augustus 1985 niet een bijdrage in een eventueel exploitatietekort bij de uitbreiding van winkelcentrum Op de Kamp op de hoek Hoogstraat/Dorpstraat (ook aangeduid als "fase VII" en als "Kampstraat/Hoogstraat") omvatte, zodat de staatssecretaris niet was gehouden bij zijn besluit van 29 april 2004 de subsidiabele kosten voor dat project, waarvoor niet eerder een bijdrage was verleend, onder dezelfde voorwaarden af te rekenen als de projecten waarvoor op 15 augustus 1985 een bijdrage was verleend.
2.5.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het om gaat één project, het project Centrumplan "Op de Kamp", dat in twee fasen is uitgevoerd. Het bij brief van 24 mei 1985 ingediende subsidieverzoek, waarop bij besluit van 15 augustus 1985 subsidie is verleend, omvatte dat gehele project. Appellante voert daartoe aan dat in het subsidieverzoek is uitgegaan van een winkelcentrum met een bruto-vloeroppervlakte van 10.000 tot 12.000 m2. In de eerste uitvoeringsfase is een bruto-vloeroppervlakte gerealiseerd van 7.000 m2; in de tweede fase is 3.000 m2 gerealiseerd.
2.6.    Bij brief van 24 mei 1985 heeft appellante een aanvraag ingediend om een P.N.L.-bijdrage "in verband met de herstructurering van de sociaal-economische en ruimtelijke structuur, een en ander zoals nader onderbouwd in bijgevoegde gemeentelijke nota "Voorwaardenscheppend beleid" (hierna: de nota) en een stuk getiteld "Nota hoofdafdeling Financiën" van 1 maart 1985. Rekening houdende met de verwervingskosten van particuliere gronden en de te ramen inkomsten uit verkoop bouwgrond ter realisering van dienstverlenende voorzieningen en woningbouw, bedraagt het netto exploitatietekort ten aanzien van het middengebied "Op de Kamp" ƒ 3.766.080,00.
2.6.1.    De nota waarnaar appellante met name verwijst ter staving van haar stelling dat reeds bij de aanvraag tot subsidieverlening sprake was van een project dat voorzag in een winkelcentrum met een bruto vloeroppervlakte van 10.000 tot 12.000 m2 vermeldt dienaangaande niet meer dan dat een op korte termijn af te ronden hernieuwd distributie-planologisch onderzoek door Centraal Instituut Midden- en Kleinbedrijf aangeeft dat die oppervlakte als de ideale vloeroppervlakte voor een winkelcentrum ter plaatse zou kunnen worden aangemerkt. Na de totstandkoming van deze nota, doch vijf maanden voordat de aanvraag op 24 mei 1985 is ingediend, is evenwel, naar niet in geschil is, op 24 januari 1985 door de gemeenteraad het besluit genomen dat in het met het oog op het project waarvoor de aanvraag werd ingediend in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Op de Kamp" de ruimte voor winkels beperkt diende te worden tot een bruto vloeroppervlakte van 7.000 m2. Het netto exploitatietekort voor het middengebied "Op de Kamp" van ƒ 3.766.080,00 dat in de nota van de hoofdafdeling Financiën wordt genoemd is daarin niet nader gespecificeerd. Een dergelijke (globale) specificatie is wel te vinden in een stuk getiteld "Globale exploitatieopzet, gebied Op de Kamp", waarnaar in die nota wordt verwezen. In dat stuk wordt voor dat gebied uitgegaan van een voor winkels bestemd grondoppervlak van 9.000 m2. Dit getal van 9.000 m2 wordt ook in de exploitatiebegroting voor het bestemmingsplan "Op de Kamp I", dat op 27 februari 1986 is vastgesteld door de gemeenteraad, vermeld als uit te geven terrein ten behoeve van winkels. Zoals ook uit de "Toelichting op de exploitatiebegroting Middengebied" kan worden opgemaakt, correspondeert een dergelijk grondoppervlak met de realisering van een bruto winkelvloeroppervlakte van 7.000 m2, waartoe ook de gemeenteraad op 24 januari 1985 had besloten. In genoemde toelichting wordt voorts vermeld dat op dit moment nog geen concrete plannen bestaan voor fase VII, zijnde het project Kampstraat/Hoogstraat. Die concrete plannen zijn, naar uit de stukken blijkt, eerst in het begin van de jaren 90 van de vorige eeuw in beeld gekomen, en ook niet eerder dan omstreeks die periode aan het ministerie van Economische Zaken kenbaar gemaakt.
2.6.2.    Moet reeds uit het hiervoor weergegevene, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, geconcludeerd worden dat niet aannemelijk is dat de op 24 mei 1985 ingediende aanvraag tot subsidieverlening ook het project Kampstraat/Hoogstraat bestreek, doch dit project - zoals ook door de staatssecretaris is aangevoerd - eerst ver nadat bij brief van 26 mei 1988 de standaardvoorwaarden aan appellante waren toegestuurd is aangemeld en door de staatssecretaris is aanvaard als uitbreiding van het oorspronkelijke project-voorstel, dit laatste vindt ook nog bevestiging in de brief van 4 februari 1988 van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf aan het college van gedeputeerde staten van Limburg, waarin wordt medegedeeld dat het nieuwe centrum van Landgraaf in mei 1988 een realiteit zal zijn.
Een en ander brengt mee dat de staatssecretaris terecht de standaardvoorwaarden van toepassing heeft geacht op de voor het project Hoogstraat/Kampstraat gedeclareerde kosten.
Het betoog faalt derhalve.
2.7.    Het hoger is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
71