ECLI:NL:RVS:2007:BA2213

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605508/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing en weigering van een revisievergunning voor een tuincentrum met vuurwerkopslag en -verkoop

In deze zaak gaat het om de toewijzing en gedeeltelijke weigering van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard aan een appellant voor een tuincentrum met vuurwerkopslag en -verkoop. Het besluit tot vergunningverlening werd op 27 juni 2006 genomen en op 13 juli 2006 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 27 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld op 17 augustus 2006. De zaak werd door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 23 februari 2007 ter zitting heeft behandeld.

De appellant betwist de weigering van de vergunning voor het houden van 10 paarden op basis van de Wet ammoniak en veehouderij. Hij stelt dat de paarden hobbymatig worden gehouden en daarom buiten de beoordeling van de milieugevolgen van de inrichting zouden moeten blijven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter vastgesteld dat het houden van de paarden plaatsvindt op het perceel van de inrichting en dat de stallen zich in het magazijn van het tuincentrum bevinden. Hierdoor is het houden van de paarden een activiteit die niet buiten de beoordeling van de milieugevolgen kan worden gelaten.

De Afdeling concludeert dat de inrichting moet worden aangemerkt als een veehouderij volgens de Wet ammoniak en veehouderij, en dat de aanvraag om vergunning terecht is getoetst aan deze wet. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet in zijn standpunt kan worden gevolgd en dat er geen aanleiding is om de aanvraag aan te passen. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200605508/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft verweerder aan appellant een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer deels verleend en deels geweigerd voor een tuincentrum met vuurwerkopslag en -verkoop, gelegen aan de [locatie] te Valkenswaard. Dit besluit is op 13 juli 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2006.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten en S. Wedzinga, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant komt op tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij is geweigerd vergunning te verlenen voor het houden van 10 paarden. Hij voert in dat verband aan dat de paarden, nu deze hobbymatig worden gehouden, buiten de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte milieugevolgen behoorden te blijven. Van een veehouderij als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij is volgens appellant geen sprake. Dit betekent ook dat de paarden ten onrechte in de aanvraag zijn opgenomen, aldus appellant. Volgens appellant had verweerder hem, naar aanleiding van zijn zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit, in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag op dit punt aan te passen.
2.2.    De Afdeling stelt op grond van de stukken, in het bijzonder de bij de aanvraag behorende plattegrond van de inrichting, en het verhandelde ter zitting vast dat het houden van de paarden plaatsvindt op het perceel van de inrichting, waarbij de stallen zijn gesitueerd in het magazijn van het tuincentrum. Het houden van de paarden betreft derhalve een in de inrichting verrichte activiteit, die niet buiten de beoordeling van de milieugevolgen van de inrichting kan worden gelaten. Dat de paarden hobbymatig worden gehouden, maakt dit niet anders. Voor zover appellant stelt dat het hobbymatig houden van dieren enkel bij de beoordeling betrokken dient te worden, indien de inrichting ook zonder die activiteit als een veehouderij moet worden aangemerkt, kan hij daarin niet worden gevolgd. De in dit verband door appellant genoemde uitspraak van 8 maart 2001 in zaak no. 199901152/1 biedt geen steun voor het door hem ingenomen standpunt. Voor zover het het houden van de 10 paarden betreft, moet de inrichting worden aangemerkt als een veehouderij als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij, zodat verweerder de aanvraag om vergunning terecht aan die wet heeft getoetst. Reeds hierom behoefde verweerder in de zienswijzen van appellant geen aanleiding te zien om hem in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te passen. Onbestreden staat vast dat artikel 4, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij in dat geval in de weg staat aan het verlenen van een vergunning voor de 10 paarden.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
159-462.