200606705/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2004 heeft de gemeenteraad van Lingewaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 augustus 2004, het bestemmingsplan "De Eng II Asperen 2004", vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 april 2005, no. RE2004.91122, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 12 april 2005 bij uitspraak van 15 februari 2006, no.
200504921/1gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, no. 2006-005394, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Per fax van 2 januari 2007 heeft Hotel en Partycentrum "De Schildkamp" verzocht om als partij te worden toegelaten. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A. van Weverwijk, advocaat te Geldermalsen en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.L.A. Evers, ambtenaar van de provincie zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Lingewaal, vertegenwoordigd door L.A.A. van Galen, ambtenaar van de gemeente, en Hotel en Partycentrum "De Schildkamp", vertegenwoordigd door mr. G.O. Groeskamp, als partij gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduiding "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)". Verweerder heeft volgens appellant ten onrechte slechts goedkeuring onthouden aan het plandeel met deze bestemming voor zover het betreft het met rood omlijnde gedeelte op de plankaart. Verweerder heeft miskend dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006 volgt dat aan het gehele plandeel goedkeuring dient te worden onthouden, aldus appellant. Voorts heeft verweerder in de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig gehandeld door ten onrechte geen contact met hem op te nemen. Verder heeft verweerder volgens appellant ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen van geluidhinder en het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor het onderhavige plandeel. Ten slotte betoogt appellant dat de bestemming van het plandeel, vanwege de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring, niet uitvoerbaar is.
Het standpunt van verweerder
2.4. Gelet op de in het provinciaal beleid gehanteerde spuitzone van 50 meter, en nu de exploitant van "De Schildkamp" heeft aangegeven af te zien van de wens om binnen deze zone recreatieve activiteiten te ontplooien, acht verweerder nader onderzoek naar de vraag, of volstaan kan worden met een kortere afstand tussen het agrarisch perceel van appellant en de door hem bestreden recreatieve activiteiten, niet nodig. Hij heeft daarom goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan", voor zover het betreft het gedeelte op de plankaart, met rood omlijnd. Verweerder heeft het plandeel, voor zover gelegen buiten het met rood omlijnde gedeelte op de plankaart, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.5. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduiding "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" uitsluitend bestemd voor de volgende buitenactiviteiten gecombineerd met kleinschalige horeca-activiteiten: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder c, van de planvoorschriften mag ter plaatse van de aanduiding "kleinschalige bebouwing toegestaan" onder voorwaarden maximaal 1 gebouw worden gebouwd.
2.5.2. Appellant exploiteert in het kader van zijn fruitteeltbedrijf een boomgaard op het perceel met het kadastrale nummer […], gelegen ten noorden van het plandeel. In het kader van de bedrijfsvoering worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. In het voorjaar wordt gebruik gemaakt van beregeningsapparatuur ten behoeve van vorstbestrijding. Verder wordt in de periode augustus tot november gebruik gemaakt van gaskanonnen ter bestrijding van vraatschade.
De afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten bedraagt ongeveer 10 meter. De afstand tot het plandeel waaraan goedkeuring is verleend bedraagt 50 meter.
2.5.3. In de uitspraak van 15 februari 2006, in zaak no.
200504921/1, heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"2.6.1. Niet in geschil is dat door verweerder in het algemeen een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector wordt aangehouden. Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 23 juni 2004 in zaak no.
200400297/1, JB 2004/284) heeft overwogen, is toepassing van deze vuistregel in het algemeen niet onredelijk. De afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten bedraagt ongeveer 10 meter en wijkt hiermee in niet geringe mate af van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat kan worden afgeweken van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Verweerder heeft hierbij betrokken dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, de verblijfsduur van deze personen kort zal zijn en deze personen niet onder een kwetsbare groep zijn te scharen.
In het kader van de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden als voornoemd dient een afweging van alle betrokken belangen plaats te vinden. Verweerder heeft bij de besluitvorming onvoldoende betrokken welke bestrijdingsmiddelen appellant gebruikt in welke frequentie en wat de effecten zijn voor de mens bij blootstelling aan deze bestrijdingsmiddelen. Ter zitting is in dat verband gebleken dat appellant in het kader van zijn bedrijfsvoering naast biologische ook chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Per jaar wordt veertig keer met deze middelen gespoten en slechts zes weken per jaar wordt geen gewasbescherming toegepast. Gelet op de korte afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten is het aannemelijk dat er sprake zal zijn van verspreiding van deze bestrijdingsmiddelen op of over het voornoemde terrein. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, noch dat de verblijfsduur van deze personen op het plandeel beperkt zal zijn. Verweerder heeft evenmin zijn stelling aannemelijk gemaakt dat de op het terrein aanwezige personen niet tot een kwetsbare groep behoren. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd in hoeverre, in afwijking van voornoemde vuistregel, de afstand van 10 meter tussen de met het plan mogelijk gemaakte activiteiten en de fruitteeltactiviteiten van appellant uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht.
2.6.2. Wat betreft de door appellant gestelde geluidhinder ten gevolge van het gebruik van beregeningsinstallaties en gaskanonnen, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gebleken dat appellant in de periode van augustus tot november, indien nodig ter bestrijding van vraatschade, gebruik maakt van gaskanonnen waaruit van zonsopgang tot zonsondergang ongeveer één keer per twee minuten een luide knal klinkt. Daarnaast wordt in het voorjaar ter bestrijding van vorstschade en in de zomer in droge periodes gebruik gemaakt van beregeningsinstallaties die geluid produceren. Uit de stukken is gebleken dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre het personeel van de toegestane horeca-inrichting en de bezoekers van het desbetreffende recreatieterrein hinder zullen ondervinden van het geluid, geproduceerd door voornoemde gaskanonnen en beregeningsinstallaties. De enkele stelling dat slechts van incidenteel gebruik van de genoemde machines sprake is, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Ter zitting is evenmin gebleken dat verweerder het aspect geluidhinder voldoende bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken."
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006 kan niet worden afgeleid dat verweerder was gehouden aan het gehele plandeel goedkeuring te onthouden, doch slechts dat het besluit van 12 april 2005 wat betreft de goedkeuring van de aan het plandeel toegekende bestemming onzorgvuldig was voorbereid en niet toereikend was gemotiveerd, voor zover in niet geringe mate wordt afgeweken van de door verweerder in het algemeen gehanteerde indicatieve afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en fruitboomgaarden en voor zover het de mogelijk te ondervinden geluidhinder betreft.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder na overleg met de exploitant van "De Schildkamp" en de gemeenteraad tot de conclusie is gekomen dat de zogenoemde spuitzone van 50 meter rond het fruitteeltbedrijf van appellant zal worden gerespecteerd. Dit heeft verweerder er toe gebracht om in zoverre goedkeuring aan het plandeel te onthouden. Verweerder heeft zich in dat verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek naar de vraag in hoeverre sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval kan worden afgeweken van de in het provinciaal beleid neergelegde afstand van 50 meter achterwege kan blijven. Uit de stukken wordt duidelijk dat appellant in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 15 februari 2006 heeft betoogd dat een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden tussen de beoogde recreatieve activiteiten en de boomgaard van zijn fruitteeltbedrijf in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het bestreden besluit komt hieraan tegemoet. Niet valt in te zien waarom thans van een grotere afstand zou moeten worden uitgegaan. In hetgeen appellant op dit punt naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
Van de zijde van verweerder is aangegeven dat, nu ten gevolge van de onthouding van goedkeuring de in het plan voorziene recreatieve activiteiten zullen plaatsvinden op een afstand van minimaal 50 meter van de boomgaard van appellant, zich geen onevenredige geluidhinder zal voordoen voor personeel en bezoekers van het desbetreffende recreatieterrein. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.6.1. Het betoog van appellant, dat ten gevolge van de onthouding van goedkeuring de beoogde bebouwing op het plandeel niet meer kan worden gerealiseerd, is juist. Ingevolge artikel 5, derde lid, onder c, van de planvoorschriften is het bouwen van een gebouw slechts toegestaan ter plaatse van de aanduiding "kleinschalige bebouwing toegestaan" op de plankaart. Deze aanduiding ligt op het gedeelte van het plandeel waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden. Het thans in geding zijnde gedeelte van het plandeel, dat is goedgekeurd, kent deze aanduiding niet. Dit betekent evenwel niet dat het plandeel niet uitvoerbaar is. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef, en onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden onder meer bestemd voor minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel ook zonder de mogelijkheid van het oprichten van een gebouw uitvoerbaar is. Dat aan een ander gedeelte van het beoogde recreatieterrein goedkeuring is onthouden, maakt dit niet anders.
2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduiding "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007