200701341/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/4731 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 februari 2007 in het geding tussen:
de Minister van Justitie.
Bij besluit van 29 januari 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In grief 1, gelezen in samenhang met grief 2, klaagt appellant dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte is staandegehouden en in vreemdelingenbewaring is gesteld, omdat hij rechtmatig verblijf had tengevolge van een ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier.
2.1.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant aan zijn ingediende bezwaarschrift geen rechtmatig verblijf in Nederland kan ontlenen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat dit bezwaarschrift overeenkomstig artikel 73, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) schorsende werking ontbeert, nu appellant rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Deze overweging van de rechtbank berust op een onjuiste lezing van het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) van 16 oktober 2006. In dit besluit heeft de minister de aanvraag van appellant niet afgewezen, zoals de rechtbank heeft aangenomen, maar deze buiten behandeling gesteld, omdat appellant de verschuldigde leges niet had voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2003 in zaak no. 200307080/1, JV 2004/45), is artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 niet van toepassing in een geval als hier bedoeld. Dientengevolge kan ook het vierde lid van dit artikel geen toepassing vinden. Dit ziet immers alleen op situaties waarin het eerste lid van toepassing is.
2.1.2. De rechtbank heeft derhalve met recht geoordeeld dat appellant geen rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 had, zij het op een onjuiste grond. De grieven kunnen appellant niet baten.
2.2. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Nguyen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
Voorzitter w.g. Nguyen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak