ECLI:NL:RVS:2007:BA1810

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609124/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting verzoeker

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 februari 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, had verzocht om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn hoger beroep. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had op 24 november 2006 de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De voorzieningenrechter had op 12 december 2006 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.

De Voorzitter oordeelde dat niet op voorhand aannemelijk was dat de eerdere uitspraak in hoger beroep in stand zou blijven. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom kwam het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De Voorzitter bepaalde dat verzoeker niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing was genomen op het hoger beroep. Daarnaast werd de Minister van Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die in verband met de behandeling van het verzoek waren opgekomen, tot een bedrag van € 322,00. Deze kosten dienden door de Staat der Nederlanden aan verzoeker te worden betaald.

De uitspraak werd gedaan door mr. D. Roemers, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2007.

Uitspraak

200609124/2.
Datum uitspraak: 20 februari 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/57787 en 06/57789 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 12 december 2006 in het geding tussen:
verzoeker
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 12 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, voor zover thans van belang, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 december 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 februari 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat verzoeker wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.2. Niet op voorhand is aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Nu voorts is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, komt het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
2.3. De Voorzitter acht termen aanwezig om de Minister van Justitie op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de Minister van Justitie tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers
Voorzitter w.g. Prins
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2007
363
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak