ECLI:NL:RVS:2007:BA1810
Raad van State
- Hoger beroep
- D. Roemers
- J.W. Prins
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting verzoeker
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 februari 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, had verzocht om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn hoger beroep. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had op 24 november 2006 de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De voorzieningenrechter had op 12 december 2006 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
De Voorzitter oordeelde dat niet op voorhand aannemelijk was dat de eerdere uitspraak in hoger beroep in stand zou blijven. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom kwam het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De Voorzitter bepaalde dat verzoeker niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing was genomen op het hoger beroep. Daarnaast werd de Minister van Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die in verband met de behandeling van het verzoek waren opgekomen, tot een bedrag van € 322,00. Deze kosten dienden door de Staat der Nederlanden aan verzoeker te worden betaald.
De uitspraak werd gedaan door mr. D. Roemers, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2007.