ECLI:NL:RVS:2007:BA1693

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605596/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade door de gemeenteraad van Swalmen, thans Roermond. De gemeenteraad had op 24 maart 2005 het verzoek van de appellant afgewezen, waarna het bezwaar van de appellant op 22 september 2005 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Roermond bevestigde deze beslissing op 21 juni 2006. De appellant stelde dat hij schade lijdt door een wijziging in het bestemmingsplan 'Rijksweg 73-Zuid', dat een ondergrondse kruising met de nieuwe Rijksweg 73 omvat. Hij betoogde dat hij geen hinder zou ondervinden als het tracébesluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat was gevolgd, maar de Raad van State oordeelde dat het tracébesluit niet relevant was voor de planvergelijking. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 februari 2007 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad van State concludeerde dat de gemeenteraad terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een planologische verslechtering en dat de appellant geen recht had op schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200605596/1.
Datum uitspraak: 28 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1848 van de rechtbank Roermond van 21 juni 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Swalmen, thans de gemeente Roermond.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2005 heeft de raad van de gemeente Swalmen, thans de gemeente Roermond, (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E. Wiarda, werkzaam bij adviesbureau Langhout & Wiarda te Oranjewoud, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. P. Lenders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3.    Appellant is sinds 14 oktober 1997 eigenaar van de woning gelegen Aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het woonperceel). Hij stelt schade te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid", waarin, voor zover thans van belang, is voorzien in een ondergrondse kruising van de nabij het woonperceel gelegen [straat] met de nieuwe Rijksweg 73 (hierna: de tunnel).
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 3 maart 1995 tot vaststelling van het tracé Rijksweg 73 gedeelte Venlo-Sint Joost (hierna: tracébesluit) was voorzien in een tunnel onder Rijksweg 73 op een andere locatie dan thans is gerealiseerd en dat de [straat] een doodlopende straat zou worden. Bij uitvoering overeenkomstig dit besluit zou hij geen licht- en geluidhinder ondervinden, aldus appellant. Hij stelt voorts ook voorheen geen lichthinder van verkeer op de [straat] in zijn woning te hebben ondervonden.
2.5.    Dit betoog slaagt niet. Het tracébesluit is een besluit als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Tracéwet. Dit betekent dat die wet niet op het tracébesluit van toepassing is, zodat in het kader van de planvergelijking aan dit besluit geen betekenis toekomt. De gemeenteraad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het beweerdelijk schadeveroorzakende bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid", waarin het tracébesluit zijn planologisch uitwerking heeft gekregen, moet worden vergeleken met het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening ex art. 30", zoals in het advies van de (plan)schadebeoordelingscommissie gemeente Swalmen (hierna: de planschadecommissie) is gebeurd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat blijkens het advies van de planschadecommissie appellant onder het regime van het bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid" van een grotere afstand eventueel lichthinder van verkeer op de [straat] kan ondervinden dan voorheen onder het bestemmingsplan "Buitengebied" mogelijk was. Zij heeft terecht geoordeeld dat op dit punt geen sprake is van een planologische verslechtering. Het aan de hand van een foto geadstrueerde betoog van appellant ter zitting, dat hij voorheen in het geheel geen lichthinder ondervond omdat het licht van auto's op de [straat] werd afgeschermd door opgaande beplanting in zijn tuin terwijl daarvan thans geen sprake meer is omdat auto's omhoog rijden vanuit de tunnel, is geen reden dit oordeel onjuist te achten, omdat de door appellant geschetste oude situatie niet de planologische doch de feitelijke situatie betreft, die niet in de planvergelijking wordt betrokken. Appellant heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het advies onjuist is. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de gemeenteraad zich terecht op grond van het advies van de planschadecommissie op het standpunt heeft gesteld dat appellant ten gevolge van het bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid" geen schade lijdt die op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007
71-507.