200607450/4.
Datum uitspraak: 22 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/3842, 06/3844, 06/3909 en 06/3911 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2006 in het geding tussen:
verzoekers, [wederpartijen] en de Bewonersvereniging Raadhuis en Omgeving, wonend respectievelijk gevestigd te Hilversum,
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Bij op 17 november 2005 verzonden besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) aan de gemeente Hilversum (hierna: de gemeente) een aanlegvergunning verleend voor het slopen van diverse delen van het kantoorgebouw Oude Enghweg 23 te Hilversum (hierna: het kantoorgebouw).
Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, aan de gemeente een bouwvergunning eerste fase verleend voor het veranderen en vergroten van het kantoorgebouw.
Bij op 29 december 2005 verzonden besluit heeft het college aan de gemeente een sloopvergunning verleend voor het slopen van delen van het kantoorgebouw.
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door verzoekers tegen de drie genoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt en de besluiten tot het verlenen van de bouw-, sloop- en aanlegvergunning tot zes weken na het bekendmaken van het nieuwe besluit op bezwaar geschorst.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 10 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 november 2006.
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 16 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2007, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door mr. I.J. Verbaan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is de Bewonersvereniging Raadhuis en Omgeving, als belanghebbende, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de vereniging, daar gehoord. Als deskundige van de zijde van verzoekers is gehoord ir. J.C. Carp.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers betogen dat het bouwplan, dat strekt tot een ingrijpende verbouwing van het gemeentekantoor, in strijd is met redelijke eisen van welstand zoals die zijn neergelegd in de "Welstandsnota Hilversum" (hierna: de welstandsnota).
2.3. Naar aanleiding daarvan overweegt de Voorzitter dat in de hoofdzaak onder meer zal moeten worden beoordeeld of het college de juiste criteria uit de welstandnota heeft toegepast en of het college bij het nieuwe besluit van 21 november 2006, dat gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 6:24 van die wet eveneens aan het oordeel van de Afdeling is onderworpen, daarbij op het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten van 5 oktober 2006 heeft mogen afgaan. Naar het oordeel van de Voorzitter is, mede gelet op de door verzoekers overgelegde deskundige tegenadviezen naar aanleiding van genoemd advies van 5 oktober 2006, niet op voorhand buiten iedere twijfel dat de uitspraak in de bodemprocedure ertoe zal leiden dat het bouwplan (ongewijzigd) kan worden uitgevoerd. Hoewel de tegenadviezen zijn ingebracht na het nemen van het nieuwe besluit van 21 november 2006 valt niet op voorhand uit te sluiten dat deze bij de beoordeling van de hoofdzaak zullen worden betrokken, nu deze voortbouwen op eerder door verzoekers overgelegde adviezen. Het college heeft de mogelijkheid desgewenst een reactie van de Commissie voor Welstand en Monumenten op die tegenadviezen tijdig in de bodemprocedure in te brengen. De Voorzitter zal bevorderen dat de hoofdzaak ter zitting zal worden behandeld eind mei 2007. Nu daarmee op relatief korte termijn een oordeel in de bodemprocedure zal kunnen worden verkregen ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen ter voorkoming van onevenredig nadeel, dat zou kunnen optreden als ondanks het feit dat de uitspraak in de hoofdzaak op relatief korte termijn tegemoet kan worden gezien, uitvoering aan de bestreden besluiten zou kunnen worden gegeven, welke uitvoering immers moeilijk omkeerbare effecten zou hebben. Het belang van de gemeente Hilversum om spoedig met de beoogde werkzaamheden te kunnen beginnen in verband met de huisvestingsproblemen leidt gelet op die korte termijn tot de uitspraak in de bodemprocedure niet tot een ander oordeel.
2.4. Het college dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de op 17 november 2005 en 29 december 2005 verzonden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum alsmede die van 29 november 2005 en 21 november 2006;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hilversum aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Hilversum aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007