ECLI:NL:RVS:2007:BA1655

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701199/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bodemverontreiniging te Nijmegen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 maart 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een advocaat die de belangen behartigt van de vergunninghoudster van een locatie in Nijmegen. De aanleiding voor het verzoek was een besluit van de gemeente Nijmegen, genomen op 4 december 2006, waarin de vergunninghoudster werd bevolen nader onderzoek te verrichten naar de verontreiniging van de bodem van de betreffende locatie. De advocaat heeft op 15 januari 2007 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op 14 februari 2007.

Tijdens de zitting op 20 maart 2007 is het verzoek behandeld. De Voorzitter heeft overwogen dat het besluit van de gemeente Nijmegen uitsluitend verplichtingen schept voor de vergunninghoudster en dat het belang van de verzoeker niet rechtstreeks bij dit besluit is betrokken. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de brief waarin het besluit is bekendgemaakt, aan de verzoeker was geadresseerd, maar dat deze verzoeker als advocaat de belangen van de vergunninghoudster behartigt. Hierdoor is het bezwaarschrift van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 maart 2007.

Uitspraak

200701199/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], kantoorhoudend te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2006 heeft verweerder de eigenares van de [locatie] te [plaats], [vergunninghoudster], bevolen nader onderzoek te verrichten naar de verontreiniging van de bodem van deze locatie.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 15 januari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2007, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. van den Bergh en ing. M. Wesseling, ambtenaren van de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende beroep instellen. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene die het recht is toegekend beroep in te stellen voorafgaand aan het beroep bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Het besluit van verweerder schept uitsluitend voor [vergunninghoudster] verplichtingen. Niet valt in te zien waarom het belang van verzoeker rechtstreeks bij dit besluit is betrokken. Dat verweerder de brief waarin het besluit is bekendgemaakt, heeft geadresseerd aan verzoeker, die als advocaat de belangen van [vergunninghoudster] behartigt en als zodanig voor haar de correspondentie met verweerder verzorgt en van verweerder stukken ontvangt, maakt dit niet anders. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat het bij verweerder ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd                   w.g. Van der Zijpp
Voorzitter                                        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
262-539.