ECLI:NL:RVS:2007:BA1648

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607321/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 12 maart 2007 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S.F.M. Wortmann, lid van de meervoudige kamer van de Raad van State, voorafgaand aan de openbare behandeling van de zaak op 16 maart 2007. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees dat de staatsraad niet onpartijdig zou zijn, omdat hij eerder betrokken was bij een andere procedure van verzoeker, die op 7 februari 2007 had plaatsgevonden. Verzoeker stelde dat de staatsraad in die eerdere uitspraak, die in zijn nadeel was, niet voldoende onpartijdig had gehandeld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 maart 2007 vastgesteld dat de wrakingsgrond niet voldoende onderbouwd was. Volgens de Afdeling is het aan de verzoeker om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die de veronderstelling van onpartijdigheid van de staatsraad rechtvaardigen. De Afdeling heeft benadrukt dat kritiek op eerdere uitspraken geen grond voor wraking kan zijn. De Afdeling heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de onpartijdigheid van de staatsraad in gevaar zouden kunnen brengen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200607321/2.
Datum uitspraak: 16 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Procesverloop
Bij brief van 12 maart 2007, diezelfde dag bij de Raad van State ingekomen, heeft verzoeker voorafgaande aan de openbare behandeling ter zitting op 16 maart 2007 van de zaak met no. 200607321/1 tussen verzoeker en het Hoogheemraadschap van Rijnland, verzocht om wraking van mr. S.F.M. Wortmann (hierna: de staatsraad), lid van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van de zaak.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 16 maart 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L. de Wit, advocaat te Lisse, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Bij mondelinge beslissing van 16 maart 2007 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de staatsraad volgens hem niet voldoende rechterlijke onpartijdigheid heeft om in deze zaak als staatsraad op te treden, omdat zij eveneens bij een zitting en uitspraak in een andere procedure van verzoeker betrokken is geweest, welke uitspraak in het nadeel van verzoeker is uitgevallen. Het betreft de uitspraak van 7 februari 2007, inzake no. 200602043/1. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat en waarom volgens hem die uitspraak op elf punten niet juist is en dat de te behandelen zaak verband houdt met hetzelfde bouwplan dat in die uitspraak aan de orde is.
De Afdeling heeft voorop gesteld dat de ratio van het instituut van wraking blijkens de wetsgeschiedenis is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.
Een wrakingsgrond dient volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. Kritiek op de wijze waarop de Afdeling in een eerdere uitspraak het (proces-)recht heeft toegepast vormt geen grond voor wraking. Dat verzoeker zich niet kan verenigen met de aan voormelde uitspraak van 7 februari 2007 ten grondslag gelegde motivering, betekent niet dat hij daaraan gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de staatsraad kan ontlenen. Het instrument van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen een eerdere uitspraak van de Afdeling te worden aangewend.
Het bezwaar van verzoeker levert derhalve geen grond voor wraking op.
Nu ten aanzien van de staatsraad ook overigens niet is gebleken van enig feit of van enige omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, is het wrakingsverzoek afgewezen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Rop
Voorzitter    ambtenaar van Staat
417.