ECLI:NL:RVS:2007:BA1220
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- M.G.J. Parkins-de Vin
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de vreemdelingenrechter bij vrijheidsbeneming
In deze zaak gaat het om de vrijheidsbeneming van de appellant, die op 5 januari 2007 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de vrijheidsbeneming van de appellant berustte op artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat deze vrijheidsbeneming onrechtmatig was. De Raad van State oordeelt dat de rechter in vreemdelingenzaken niet kan oordelen over de aanwending van bevoegdheden die niet zijn toegekend door de Vreemdelingenwet 2000. Enkel indien de strafrechter de onrechtmatigheid van de vrijheidsbeneming vaststelt, kan de vreemdelingenrechter zich buigen over de gevolgen voor de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke situatie, waardoor de vrijheidsbeneming als rechtmatig werd beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.