ECLI:NL:RVS:2007:BA1219
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en ingangsdatum
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 5 oktober 2006 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had op 10 april 2000 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 17 januari 2006 werd verleend op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De verleende vergunning had een ingangsdatum van 30 september 2004. De rechtbank stelde vast dat de appellant zich vanuit medisch oogpunt kon verenigen met deze ingangsdatum, maar hij stelde dat hij aanspraak kon maken op een eerdere ingangsdatum op basis van zijn aanvraag van 10 april 2000.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat eerdere uitspraken van 28 maart 2002 en 22 november 2002 relevant zijn voor de beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De Afdeling concludeert dat, indien een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op een andere grond dan die in de eerdere uitspraken, de rechtens juiste ingangsdatum alsnog aan de orde kan worden gesteld bij intrekking van de vergunning. Echter, in dit geval is er geen actueel en concreet belang voor de appellant om door te procederen over de vergunning asiel, omdat de reden voor verlening niet in geschil is, maar enkel de ingangsdatum.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant niet ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 13 maart 2007.