ECLI:NL:RVS:2007:BA1188

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606408/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.R. Schaafsma
  • C.W. Mouton
  • L.A.M. van Hamond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders bij het verlenen van een revisievergunning onder de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht bevoegd was om een revisievergunning te verlenen aan appellante voor een inrichting voor de inbouw en revisie van motoren en generatoren. De vergunning werd verleend op 21 juli 2006, maar appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 22 februari 2007 behandeld. De relevante wetgeving betreft de Wet milieubeheer, specifiek artikel 8.4 en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De Afdeling oordeelt dat de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd, vallen onder de bevoegdheid van het college van gedeputeerde staten, en niet onder die van het college van burgemeester en wethouders. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen. De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 juli 2006. Tevens wordt het college van burgemeester en wethouders veroordeeld in de proceskosten van appellante en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2007.

Uitspraak

200606408/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder aan [appellante] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor de inbouw en revisie van motoren en generatoren en voor constructiewerkzaamheden op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 27 juli 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Marcus, advocaat te Capelle aan den IJssel, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. S. Hartog-Dahmeijer en O.F. Purperhart, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding.
2.2.    De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen.
2.3.    Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) en categorie 13 onder 3, aanhef en sub b, van bijlage I behorende bij het Ivb is het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor het verlenen van een vergunning voor een inrichting voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer.
2.4.    Vergunning is aangevraagd en verleend voor een inrichting voor de inbouw en revisie van motoren en generatoren en voor constructiewerkzaamheden. Dergelijke activiteiten vallen, in elk geval deels, onder de activiteiten genoemd in categorie 13 onder 3, aanhef en sub b, van bijlage I behorende bij het Ivb. Niet in geschil is verder dat de aanvraag onder meer ziet op het werken met metalen schepen die langer zijn dan de in deze categorie genoemde 25 meter. Gelet op een en ander valt de inrichting onder categorie 13 onder 3, aanhef en sub b, van bijlage I behorende bij het Ivb. Dit betekent dat het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is. Verweerder was niet bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit verdraagt zich niet met artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 van het Ivb en categorie 13 onder 3, aanhef en sub b, van bijlage I behorende bij het Ivb.
Voor zover ter zitting is aangevoerd dat de inrichting niet valt onder bovengenoemde categorie van het Ivb, omdat deze niet in hoofdzaak een inrichting is als bedoeld in die categorie, overweegt de Afdeling dat het voldoende is dat uit de aanvraag volgt dat, in de desbetreffende categorie genoemde, activiteiten op meer dan incidentele basis zullen worden verricht. Hetgeen door appellante en verweerder ter zitting verder is gesteld over de geluidbelasting vanwege de inrichting is in dit kader niet relevant.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop behoeven de gronden van het beroep geen bespreking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 21 juli 2006, kenmerk DO 03.2039 LPU DO 2726;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Dordrecht aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Dordrecht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen      w.g. Van Hamond
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
446