ECLI:NL:RVS:2007:BA1178

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605371/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.P. Zwart
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementen in Nunspeet en hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen met betrekking tot een bouwvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet is verleend. Op 23 juni 2004 verleende het college bouwvergunning voor het wijzigen van een aantal appartementen op een perceel in Nunspeet. Appellanten, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, kregen op 5 april 2005 gedeeltelijk gelijk, maar het college handhaafde de vergunning. De rechtbank Zutphen verklaarde op 6 juni 2006 het beroep van appellanten gegrond en vernietigde het besluit van 5 april 2005, waardoor het college opnieuw moest beslissen op het bezwaar van appellanten. Op 4 december 2006 herzag het college zijn eerdere besluit en weigerde de bouwvergunning. Appellanten stelden hiertegen hoger beroep in bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 2 maart 2007 werd de zaak behandeld. Appellanten waren vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. J.C. Haan, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar G. de Vries. Vergunninghoudster was niet aanwezig. Appellanten gaven aan dat zij zich konden verenigen met de vernietiging van het besluit van 5 april 2005, maar voerden aan dat de rechtbank enkele beroepsgronden ten onrechte had verworpen. De Raad van State oordeelde echter dat appellanten, nu de bouwvergunning was geweigerd, geen procesbelang meer hadden bij de beoordeling van het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 maart 2007.

Uitspraak

200605371/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Nunspeet,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/390 van de rechtbank Zutphen van 6 juni 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het wijzigen van een aantal appartementen op het perceel [locatie] te Nunspeet (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 23 juni 2004 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 juni 2006, verzonden op 12 juni 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2005 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 4 december 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van appellanten beslist, dit gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2004 herroepen en de bouwvergunning geweigerd.
Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.C. Haan, en het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster is niet verschenen.
2.    Overwegingen
Appellanten kunnen zich verenigen met de vernietiging van het besluit van 5 april 2005 doch hebben aangevoerd dat de rechtbank enkele beroepsgronden ten onrechte heeft verworpen. Nu bij het besluit van 4 december 2006 de bouwvergunning alsnog is geweigerd, hebben appellanten evenwel bereikt wat zij met het instellen van het hoger beroep hebben beoogd. Gelet hierop en op het feit dat door de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 5 april 2005 en de herroeping door het college van het besluit van 23 juni 2004 wegens strijd met het Bouwbesluit 2003 de onrechtmatigheid van deze besluiten reeds is gegeven, moet worden vastgesteld dat appellanten - met het oog op een eventuele procedure terzake van beweerdelijk geleden schade als gevolg van de verlening van de bouwvergunning - geen procesbelang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.1.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Lodder
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
17-530.