ECLI:NL:RVS:2007:BA1158

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601946/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke herziening van het streekplan Zuid-Holland West en de gevolgen voor zandwinning en verstedelijking

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 21 maart 2007, wordt het beroep behandeld van verschillende appellanten tegen de vaststelling van de 'Derde partiële herziening streekplan Zuid-Holland West 2003'. Dit streekplan, vastgesteld door de provinciale staten van Zuid-Holland, betreft onder andere de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijksche Polder en de verstedelijkingscontouren bij Nieuwe Wetering en Den Haag. De appellanten, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar en de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming, stellen dat de vastgestelde beleidsbeslissingen in strijd zijn met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en andere relevante wetgeving. Ze betogen dat de uitbreiding van de zandwinning schadelijk is voor natuur- en cultuurhistorische waarden en dat de verstedelijkingscontouren niet in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State oordeelt dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep, voor zover dit is ingediend door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, omdat deze vereniging geen zienswijze heeft ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerp van het streekplan. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt verder dat de provincie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van de beleidsbeslissingen, waarbij de belangen van de zandwinning en de ecologische verbindingszone zijn afgewogen. De Afdeling concludeert dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de eerdere besluiten heroverwogen moeten worden. Het beroep van het college en de andere appellanten wordt ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigt de geldigheid van de vastgestelde beleidsbeslissingen.

Uitspraak

200601946/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,
2.    [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
3.    de vereniging "Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en omstreken", gevestigd te Den Haag, de vereniging "Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Afdeling 's-Gravenhage", gevestigd te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, en andere,
appellanten,
en
provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2006 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van 29 november 2005, het streekplan "Derde partiële herziening streekplan Zuid-Holland West 2003, Alkemade c.a." (hierna: de streekplanherziening) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2006, [appellanten sub 2] bij brief van 23 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, en de vereniging "Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en omstreken" (hierna: AVN) en andere bij brief van 24 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
[partij] is als partij tot het geding toegelaten.
Bij brief van 22 juni 2006 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Noort, ambtenaar van de gemeente Wassenaar, [appellanten sub 2], beiden in persoon en bijgestaan door mr. A. Hoogland, AVN en andere, vertegenwoordigd door ir. J.K. in 't Veld en H. Creman, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en S. Keegstra en B. de Bles, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en [directeur] daar gehoord.
2.    Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1.    Ingevolge artikel 4a, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerp van een streekplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij provinciale staten.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.1.1.    De vereniging "Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Afdeling 's-Gravenhage" (hierna: KNNV) heeft geen zienswijze tegen de ontwerpstreekplanherziening naar voren gebracht bij provinciale staten.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan, door de belanghebbende die tijdig tegen de concrete beleidsbeslissing, de herziening of de intrekking daarvan opgenomen in een ontwerpstreekplan een zienswijze bij provinciale staten naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Hieruit volgt dat het beroep van AVN en andere, voor zover dat is ingediend door KNNV, niet-ontvankelijk is.
Planbeschrijving
2.2.    De streekplanherziening voorziet in enkele wijzigingen van de in het op 19 februari 2003 vastgestelde streekplan "Zuid-Holland West" (hierna: het streekplan) neergelegde verstedelijkingscontouren en in de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijksche Polder/het Valkenburgse Meer.
Het standpunt van het college
2.3.    Het college stelt in beroep dat verweerders ten onrechte de concrete beleidsbeslissing voor de uitbreiding van de zandwinning in de Ommedijksche Polder/het Valkenburgse Meer hebben vastgesteld.
2.3.1.    Het college voert daartoe aan dat de gekozen plaats vanwege de (langdurige verstoring van) natuur- en cultuurhistorische waarden ongeschikt is voor zandwinning. De zandwinning staat de verwezenlijking van een ecologische verbindingszone in de weg. Een uitbreiding van de zandwinning kan volgens hem beter aan de westelijke zijde van het Valkenburgse Meer plaatsvinden. Het college is van mening dat de ontwikkelingen in het kader van de sluiting van vliegveld Valkenburg, de As Leiden - Katwijk en de Rijnlandroute aanleiding geven de plaats voor de uitbreiding van de zandwinning te heroverwegen.
Het standpunt van verweerders
2.4.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat een uitbreiding van de zandwinning aan de westelijke zijde van het Valkenburgse Meer niet voor de hand ligt gelet op de voorziene ontwikkelingen op het nabijgelegen vliegveld Valkenburg. Zij achten de uitbreiding van de zandwinning, gelet op de ontwikkelingen in het gebied, op de voorziene plaats passend. Wat betreft de natuurwaarden zal in de ontgrondingsvergunning worden opgenomen dat de zandwinner verplicht is verloren gaande natuurwaarden te compenseren voordat van de vergunning gebruik wordt gemaakt, aldus verweerders.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    In paragraaf 1.3.3 van de streekplanherziening is de concrete beleidsbeslissing 3, uitbreiding zandwinning in de Ommedijksche Polder/het Valkenburgse Meer weergegeven:
"Op Kaart 7 is de grens aangegeven van het gebied in de Ommedijksche Polder in de gemeenten Wassenaar en Valkenburg waarbinnen het Valkenburgse Meer zal worden uitgebreid ten behoeve van het winnen van zand bestemd voor de productie van kalkzandsteen. Dit, met dien verstande dat de oever van het door het winnen van dit zand vergrote Valkenburgse Meer, ruim binnen deze grens blijft en waarbij de overblijvende strook grond tussen de nieuw te vormen oever van het meer en de op Kaart 7 aangegeven buitengrens van de winningslocatie zo'n omvang en vorm zal hebben en op zo'n manier zal worden ingericht dat deze conform de Flora- en faunawet als compensatie voor verloren gaande natuurwaarden zal dienen.".
Daarbij is verder aangegeven dat de bij deze concrete beleidsbeslissing behorende Kaart 7 ongewijzigd is overgenomen uit het streekplan (Kaart 30) en dat, aangezien de plankaart ongewijzigd blijft, er geen uitsnede van de plankaart bij de streekplanherziening is gevoegd.
2.5.2.    In de toelichting bij de streekplanherziening is onder meer vermeld dat elke provincie volgens het rijksbeleid (het Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen en de Nota Ruimte) op een maatschappelijk aanvaardbare wijze moet voorzien in de eigen behoefte aan kalkzandsteenzand. In de provincie Zuid-Holland vindt al geruime tijd winning van dit kalkhoudende zand plaats in het Valkenburgse Meer.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    In haar uitspraak van 21 juli 2004 in zaak no.
200301816/1heeft de Afdeling de in het streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissing ten aanzien van de zandwinningslocatie vernietigd omdat verweerders de mogelijkheden om de gevolgen van het verlies aan gronden te beperken voor een betrokken agrarisch bedrijf onvoldoende hadden bezien. In de in die procedure door het college aangevoerde argumenten ten aanzien van de noodzaak voor de uitbreiding van de zandwinning, de mogelijke aantasting van de waarden van het gebied en de gevolgen voor de te verwezenlijken ecologische verbindingszone heeft de Afdeling geen aanleiding gezien de concrete beleidsbeslissing te vernietigen.
Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden zich op deze punten, voor zover in beroep aangevoerd, in relevante mate hebben gewijzigd. Niet is gebleken dat de door het college genoemde ontwikkelingen, waaromtrent overigens nog nadere besluitvorming dient plaats te vinden, een belemmering vormen voor de zandwinning op de in de concrete beleidsbeslissing voorziene plaats dan wel dat de zandwinning op de voorziene plaats voor die ontwikkelingen een belemmering vormt. Verweerders hebben zich, mede gelet op de belangen die zijn betrokken bij het continueren van de zandwinning, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ontwikkelingen geen aanleiding geven voor een totale heroverweging van de ontwikkelingen binnen het gebied. Daarbij hebben zij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een uitbreiding van de zandwinning aan de westelijke zijde van het Valkenburgse Meer niet gewenst is gelet op de ruimtelijke ontwikkelingen die in het aan deze locatie grenzende gebied zijn voorzien.
2.6.1.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen.
In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van het college is ongegrond.
Het standpunt van [appellanten sub 2]
2.7.    [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerders ten onrechte de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot de verstedelijkingscontour bij Nieuwe Wetering hebben vastgesteld.
2.7.1.    Appellanten kunnen op zich met de verlegging van deze contour instemmen nu deze in beginsel woningbouw op het desbetreffende gedeelte van hun gronden mogelijk maakt. Uit de toelichting bij de streekplanherziening blijkt volgens hen evenwel dat voor deze gronden aan een recreatieve invulling in de vorm van volkstuinen en niet aan woningbouw wordt gedacht. Verstedelijking is daarmee volgens hen feitelijk niet mogelijk. Een recreatieve bestemming is volgens appellanten strijdig met een goede ruimtelijke ordening omdat het overige gedeelte van hun perceel van onvoldoende omvang is voor het voortzetten van het agrarische bedrijf.
Het standpunt van verweerders
2.8.    Verweerders wijzen er op dat in de bestemmingsplanprocedure wordt bepaald hoe het gebied binnen de contour wordt ingericht en of hier daadwerkelijk verstedelijking zal plaatsvinden. Het vaststellen van de verstedelijkingscontour leidt er volgens hen niet toe dat het agrarische gebruik niet zou mogen worden voortgezet. Het gemeentebestuur dient op dat punt een afweging te maken, aldus verweerders.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    In paragraaf 1.2 van de streekplanherziening wordt ingegaan op de rode verstedelijkingscontouren. In paragraaf 1.2.1 is voor de gemeente Alkemade het volgende opgenomen:
"Kern Nieuwe Wetering
De rode contour van de kern Nieuwe Wetering wordt, zoals is weergegeven op kaart 1, naar het oosten verlegd. De contour komt hiermee op het talud te lopen van de langs het HSL-tracé aangelegde weg. Het binnen de contour gebrachte gebied wordt van de aanduiding "Stads- en dorpsgebied" voorzien.".
2.9.2.    In de toelichting bij de streekplanherziening is vermeld dat door het naar het oosten verleggen van de rode contour van de kern Nieuwe Wetering ruimte ontstaat voor het vanuit het bebouwingslint hier naartoe verplaatsen van het Cultureel Centrum en voor enkele thans in het bebouwingslint van deze kern liggende milieuhinderlijke bedrijven. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor het hier en daar en met behoud van de bestaande doorzichten, met woningbouw verdichten van dit bebouwingslint. Tevens ontstaat hierdoor ruimte voor enige woningbouw en voor het realiseren van recreatieve bestemmingen zoals volkstuinen, tussen het bebouwingslint en het HSL-tracé. Gezien de milieuhinder die door de HSL en de A4 veroorzaakt wordt, zal slechts een deel van het binnen de rode contour gebrachte gebied hiervoor in aanmerking komen. Deze verlegging van de rode contour berust op de door de gemeenteraad van Alkemade vastgestelde structuurvisie 2020 "Alkemade ruim gezien", aldus de toelichting.
2.9.3.    In paragraaf 5.1 van het streekplan zijn vijf concrete beleidsbeslissingen vermeld. Concrete beleidsbeslissing 2 luidt als volgt:
"De rode contouren rond de kernen.
De op de kaartbladen contouren 1 tot en met 27 ingetekende rode contouren geven de grens aan van het stedelijk gebied, daarbuiten mag geen verdere verstedelijking plaatsvinden met inachtneming van het gestelde in SE.11 (zie ook plankaart).".
Volgens structurerend element SE.11 is het accommoderen van nieuwe stedelijke functies buiten de rode contouren behoudens enkele uitzonderingen niet toegestaan. Onder meer wordt hierbij vermeld dat woningbouw buiten de rode contour uitsluitend mogelijk is in het kader van de ruimte-voor-ruimte-benadering en dat op de vrijkomende terreinen van instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, voor zover gelegen buiten groene contourgebieden, nieuwe stedelijke functies zijn toegestaan.
Het in de streekplanherziening betrokken gebied bevindt zich buiten de op kaartblad 7 van het streekplan aangegeven verstedelijkingscontouren.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Zoals de Afdeling in haar uitspraken van 21 juli 2004 in zaak no.
200301816/1en 26 april 2006 in zaak no.
200503327/1heeft overwogen geven de rode contouren de uiterste grens aan van het verstedelijkte gebied. Hoe het gebied binnen de rode contouren zal worden ingericht en of hier ook daadwerkelijk verstedelijking zal plaatsvinden, wordt in dit geval niet op streekplanniveau vastgelegd, maar dient op het niveau van het bestemmingsplan nader te worden ingevuld en dient dan ook in dat kader aan de orde te worden gesteld. De betekenis van een rode contour in dit verband is gelegen in de daarmee vastgelegde beslissing dat het streekplan in beginsel niet aan verstedelijking in de weg staat. Appellanten hebben hiertegen in beginsel geen bezwaren.
Dat voor de gronden van appellanten wordt gedacht aan een recreatieve bestemming maakt het vorenstaande niet anders nu een dergelijke invulling niet in de concrete beleidsbeslissing zelf maar in de toelichting is neergelegd. De toelichting maakt geen onderdeel uit van de concrete beleidsbeslissing en is niet afzonderlijk appellabel. De toelichting bindt de gemeenteraad niet in die zin dat het bestemmingsplan op de in de toelichting aangegeven wijze dient te worden ingericht. De concrete beleidsbeslissing staat er derhalve niet aan in de weg dat in het bestemmingsplan aan de gronden van appellanten een andere dan een recreatieve bestemming wordt toegekend. Evenmin verzet de concrete beleidsbeslissing zich tegen het in een bestemmingsplan opnemen van een agrarische bestemming voor hun gronden.
2.10.1.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
Het standpunt van AVN en andere voor zover ontvankelijk
2.11.    AVN en andere stellen in beroep dat verweerders ten onrechte de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot de verstedelijkingscontour bij Den Haag hebben vastgesteld.
2.11.1.    Zij voeren daartoe aan dat de concrete beleidsbeslissing in strijd is met artikel 4a, eerste lid, van de WRO omdat deze volgens hen voor een concreet bouwplan, namelijk de vestiging van het Nationaal Automobiel Museum (hierna: het NAM), is vastgesteld en zich aldus niet beperkt tot de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid.
Appellanten achten de concrete beleidsbeslissing voorts in strijd met artikel 12a van de Woningwet en artikel 10 van de WRO omdat het bestemmingsplan voor het NAM en de streekplanherziening in hoge mate steunen op de aangepaste gemeentelijke welstandsnota. Deze welstandsnota bevat volgens hen ten onrechte ruimtelijke ordeningscriteria. Ook achten appellanten de wijze waarop op gemeentelijk niveau tot de keuze voor de locatie is gekomen, onzorgvuldig voorbereid.
De vestiging van het NAM leidt volgens appellanten tot een aantasting van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. In dat verband wijzen zij op de bescherming van het gebied die is neergelegd in het bestemmingsplan, de welstandsnota, het streekplan en het regionaal structuurplan Haaglanden. Ook bevindt de locatie zich in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht en maakt zij deel uit van de van rijkswege beschermde landgoederenzone. Aan het gebied komen voorts belangrijke waarden toe in het kader van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de nota Belvedère, aldus appellanten.
Ten slotte zijn zij van mening dat de concrete beleidsbeslissing in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005). Volgens hen heeft ten onrechte geen deugdelijk onderzoek naar de gevolgen van de concrete beleidsbeslissing voor de luchtkwaliteit plaatsgevonden.
Het standpunt van verweerders
2.12.    Verweerders wijzen er onder meer op dat de rode contour de uiterste grens van het verstedelijkte gebied aangeeft. De invulling van het gebied binnen de rode contour vindt plaats op het niveau van het bestemmingsplan. De functie van het gebied is niet dwingend in het streekplan neergelegd. De door appellanten ingebrachte argumenten dienen dan ook in de bestemmingsplanprocedure aan de orde te komen, aldus verweerders.
Vaststelling van de feiten
2.13.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1.    In paragraaf 1.2 van de streekplanherziening wordt ingegaan op de rode verstedelijkingscontouren. In paragraaf 1.2.4 is voor de gemeente Den Haag het volgende opgenomen:
"Nationaal Automuseum
In het Landgoed Reigersbergen wordt, zoals is weergegeven op kaart 6, langs de Leidse Straatweg een gesloten rode contour toegevoegd. Het binnen deze contour gebrachte gebied wordt van de aanduiding "Stads- en dorpsgebied" voorzien. Hierdoor wordt de bouw van een automuseum hier mogelijk gemaakt. In het kader hiervan wordt een kernpunt toegevoegd:
Kernpunt
Het gebied dat binnen de in het Landgoed Reigersbergen aangegeven rode contour ligt, is uitsluitend bestemd voor het realiseren van een automuseum met de daarbij behorende horeca-, parkeer-, groen- en watervoorzieningen, ontsluiting en landschappelijke inpassing.".
2.13.2.    In de toelichting bij de streekplanherziening is vermeld dat in het automuseum een groot gedeelte van de collectie van het thans in Raamsdonksveer gevestigde automuseum zal worden ondergebracht. Het museumgebouw zal voorts ruimte bieden aan congressen en andere bijeenkomsten. Na de sloop van de oorspronkelijke bebouwing op het landgoed is ter plaatse een kwekerij gevestigd waarvan de activiteiten enige tijd geleden zijn beëindigd. De restanten van de kwekerij bestaan uit vervallen kassen en uit met landbouwfolie afgedekte grond. De locatie doet volgens de toelichting sterk afbreuk aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van de landgoederenzone. Het verwezenlijken van het automuseum zal tot gevolg hebben dat de kwaliteit van de locatie sterk zal toenemen. Daarbij is volgens de toelichting van belang dat de financiële middelen die nodig zouden zijn om op een andere wijze tot het saneren van de huidige situatie te komen, ontbreken. Doordat het museumterrein fysiek gescheiden zal zijn van de rest van de landgoederenzone en door de te treffen inpassingsmaatregelen zal er niet of nauwelijks sprake zijn van negatieve uitstralingseffecten van het museum op deze zone. De bouw van het museum zal in landschappelijk opzicht een positieve impuls voor het gebied vormen, aldus de toelichting.
2.13.3.    In 2.9.3. zijn concrete beleidsbeslissing 2 en structurerend element SE.11 van het streekplan weergegeven.
Het in de streekplanherziening betrokken gebied bevindt zich buiten de op de kaartbladen 15 en 16 van het streekplan aangegeven verstedelijkingscontouren.
2.13.4.    Het streekplan bevat naast structurerende elementen en concrete beleidsbeslissingen onderdelen die als kernpunt zijn aangeduid. Kernpunten hebben, aldus paragraaf 1.2 van het streekplan, vooral betrekking op de aard, omvang en/of locatie van functies. Ook zijn er kernpunten met een meer kwalitatief karakter. De kernpunten vormen de schakel tussen de structurerende elementen en de concrete uitvoeringspraktijk en geven aan op welke punten het provinciebestuur zich bij de uitvoering van het streekplan vooral zal richten.
2.13.5.    Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de WRO kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. […]
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de WRO stelt de gemeenteraad voor het gebied van de gemeente, dat niet tot een bebouwde kom behoort, een bestemmingsplan vast, waarbij, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en zo nodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen. […]
2.13.6.    Ingevolge artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het college van burgemeester en wethouders toepast bij zijn beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.13.7.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.
Het oordeel van de Afdeling
2.14.    Zoals de Afdeling in 2.10. heeft overwogen, geven de rode contouren de uiterste grens aan van het verstedelijkte gebied. Hoe het gebied binnen de rode contouren zal worden ingericht en of hier ook daadwerkelijk verstedelijking zal plaatsvinden, wordt in dit geval niet op streekplanniveau vastgelegd, maar dient op het niveau van het bestemmingsplan nader te worden ingevuld en dient dan ook in dat kader aan de orde te worden gesteld. De betekenis van een rode contour in dit verband is gelegen in de daarmee vastgelegde beslissing dat het streekplan in beginsel niet aan verstedelijking in de weg staat.
Dat de rode contour bij Den Haag is toegevoegd om de vestiging van het NAM mogelijk te maken, maakt het vorenstaande niet anders nu deze invulling niet in de concrete beleidsbeslissing zelf is neergelegd. Hetgeen in de toelichting of in een kernpunt is neergelegd, maakt geen onderdeel uit van de concrete beleidsbeslissing en is niet bindend voor de gemeenteraad in die zin dat het bestemmingsplan op die wijze moet worden ingericht.
2.14.1.    Het detailniveau van de concrete beleidsbeslissing is niet anders dan dat van de andere in het streekplan en de streekplanherziening neergelegde rode contouren. De toegevoegde rode contour dient in dat geheel te worden bezien. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de concrete beleidsbeslissing inhoudende de toevoeging van een rode contour bij Den Haag strijdig is met artikel 4a, eerste lid, van de WRO voor zover in dit artikel wordt aangegeven dat de toekomstige ontwikkeling in hoofdlijnen wordt aangegeven.
2.14.2.    Wat betreft de stelling van appellanten dat de concrete beleidsbeslissing strijdig is met artikel 10, eerste lid, van de WRO en artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet overweegt de Afdeling dat in deze procedure niet het bestemmingsplan of de toepassing van de welstandsnota aan de orde is. Evenmin kan in het licht van hetgeen in 2.14. is overwogen de wijze waarop het gemeentebestuur tot de locatiekeuze voor het automuseum is gekomen, hier aan de orde komen.
2.14.3.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de waarden van het gebied en het rijks- en provinciale beleid terzake met zich brengen dat stedelijke functies ter plaatse hoe dan ook moeten worden uitgesloten. In het ter plaatse vigerende bestemmingsplan dat zich verzet tegen de voorgestane ontwikkeling, hebben verweerders, reeds nu de gemeenteraad van Den Haag met vaststelling op 23 juni 2005 van het bestemmingsplan "Reigersbergen 1964, 1e partiële herziening (Nationaal Automobiel Museum)" heeft aangegeven daar tot verstedelijking te willen komen, geen aanleiding behoeven te zien niet tot wijziging van de rode contour over te gaan.
2.14.4.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 april 2006 in zaak no.
200503327/1heeft overwogen kan de vaststelling van een concrete beleidsbeslissing in een streekplan onder omstandigheden worden aangemerkt als de uitoefening van een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, indien en voor zover in dat streekplan een ruimtelijke ontwikkeling op bindende wijze wordt vastgelegd. Of zich gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen voordoen hangt af van de formulering en de strekking van de desbetreffende concrete beleidsbeslissing.
De Afdeling overweegt dat de in geding zijnde concrete beleidsbeslissing een verstedelijkingscontour met een werend karakter betreft. Anders dan bij een concrete beleidsbeslissing waarin de functie van een gebied bindend is vastgelegd in het streekplan, is in dit geval niet dwingend in de streekplanherziening neergelegd dat het automobielmuseum op de desbetreffende plaats in de landgoederenzone dient te worden verwezenlijkt. Eerst in een bestemmingsplan wordt de functie van het desbetreffende gebied op een juridisch bindende wijze vastgelegd. Alsdan dient te worden onderzocht en inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de in het gebied neergelegde bestemmingen zijn voor de luchtkwaliteit.
Van de uitoefening van een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit is bij het nemen van de voorliggende concrete beleidsbeslissing, gelet op de formulering en strekking daarvan, geen sprake. Hieruit volgt dat strijd met het Blk 2005 zich hier niet voordoet.
2.14.5.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van AVN en andere is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van AVN en andere, voor zover dat is ingediend door KNNV, niet-ontvankelijk;
II.    verklaart de beroepen van het college en [appellanten sub 2] geheel en het beroep van AVN en andere voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven                              w.g. Bechinka
Voorzitter                                         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
371