200701321/2.
Datum uitspraak: 12 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
Koninklijke Roei- en Zeilvereniging "Het Spaarne", gevestigd te Heemstede,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/5967 van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluiten van onderscheidenlijk 29 november en 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het aan het Jaagpad te Haarlem aanbrengen van onderscheidenlijk een passanten- (ter hoogte van molen "De Eenhoorn") en een kanosteiger (ten noorden van de Balkenbrug).
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door verzoekster daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op 11 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door verzoekster daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 21 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door haar [bestuursleden] en haar adviseur ir. A. Burgers, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.R. Hartmans en P.A.M. Cameron, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het aanbrengen van de twee steigers is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuid-Schalkwijkerweg". Om het niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling daarvan verleend.
2.2. Verzoekster betoogt dat - samengevat - de rechtbank, door, uitgaande van het nader advies van de Havendienst van de gemeente Haarlem van 17 oktober 2006, te overwegen dat het college in redelijkheid tot de vrijstellingen heeft kunnen besluiten, heeft miskend dat door de aanwezigheid van de steigers en het gebruik dat ervan gemaakt zal worden, de situatie voor haar roeileden ter plaatse van haar vestiging onveilig wordt. Ter toelichting heeft zij een rapport van 26 februari 2007 van voornoemde Burgers overgelegd.
2.2.1. Er is op dit moment geen aanleiding voor het oordeel om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat geconcludeerd zal worden dat de vrijstellingen en de bouwvergunningen niet mochten worden verleend. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zelfs indien de door verzoekers gestelde gevaarzetting verbonden zou zijn aan de aanwezigheid en het gebruik van de vergunde steigers, dit op zichzelf niet zonder meer betekent dat de vrijstellingen en bouwvergunningen niet mochten worden verleend, omdat tegenover de belangen van verzoekers bij zo min mogelijke beperking van het gebruik dat haar roeiende leden van het Spaarne maken andere belangen kunnen staan, waar het college ook gewicht aan mag hechten en het aan het college is om de belangen tegen elkaar af te wegen.
Nu echter in het door verzoekster overgelegde rapport twijfel wordt gewekt aan de juistheid van het nader advies van de Havendienst dat de veiligheid voor gebruikers van het Spaarne door de aan te brengen steigers en het gebruik dat daarvan gemaakt kan worden niet in gevaar komt, ziet de Voorzitter grond om na te melden voorziening te treffen. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoekster ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat de gestelde gevaarzetting niet zozeer voortkomt uit de enkele aanwezigheid van de steigers, als wel uit het gebruik ervan en het college heeft gesteld vooral belang te hebben bij het kunnen voortzetten van de bouwwerkzaamheden. Tevens is van belang dat het bodemgeschil op korte termijn ter zitting zal kunnen worden behandeld en het college ter zitting heeft toegezegd dat het daartoe spoedig een verweerschrift zal indienen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem er voor zorg draagt dat de aan het Jaagpad te Haarlem aan te brengen passantensteiger (ter hoogte van de molen "De Eenhoorn") en aanlegsteiger (ten noorden van de Balkenbrug) niet voor het aanleggen kunnen worden gebruikt;
II. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2007