200700057/2.
Datum uitspraak: 12 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], de eerste gevestigd, de anderen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/1365 en 06/849 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 15 december 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zes appartementen met een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 2 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Fikken en J.M. Dollen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en haar [directeur] verschenen.
2.1. Het verzoek van verzoekers om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek naar de situatie ter plaatse wordt afgewezen. Het karakter van de procedure ter beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen verzet zich tegen zodanige benoeming. Voor zover verzoekers bedoeld hebben te betogen dat in de bodemprocedure een deskundige moet worden benoemd, kan dat verzoek aan de Afdeling worden gedaan en zal die daarop beslissen.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een appartementencomplex met zes seniorenwoningen en een garage annex berging. Achter het complex zal een liftgebouw worden opgericht dat er via twee loopbruggen mee zal worden verbonden. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hellendoorn-dorp". Om de realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Daarbij geldt overigens dat een vergunninghouder op eigen risico van een vergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.4. Verzoekers betogen dat - samengevat weergegeven - de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, omdat het bouwplan te massaal is en hun privacy wordt aangetast door het vrije uitzicht vanaf de loopbruggen op hun percelen. Tevens heeft de voorzieningenrechter volgens hen miskend dat realisering van het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare vermindering van lichtinval in hun woning en bedrijfsgebouw en tot beperkingen in de bedrijfsvoering.
2.4.1. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat geconcludeerd zal worden dat geen vrijstelling en bouwvergunning mocht worden verleend. Volgens een op aandringen van verzoekers in opdracht van vergunninghoudster uitgevoerde schaduwberekening zal het bijgebouw van de woning van verzoekers in de periode rond 15 januari, maart, oktober en december ongeveer 1 à 1,5 uur langer schaduw ondervinden. Verzoekers hebben deze bevinding niet gemotiveerd bestreden. Verder is naar voorlopig oordeel geen sprake van een zodanige aantasting van de privacy van verzoekers door het te realiseren bouwwerk, dat geoordeeld moet worden dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verleende vrijstelling slechts een beperkt gedeelte van de het bouwplan betreft en verzoekers in hun verzoekschrift, noch ter zitting, hebben aangegeven in welke mate zij van het gedeelte van het op te richten bouwwerk waarvoor vrijstelling is vereist meer hinder of overlast hebben te dulden dan van een vergelijkbaar bouwwerk dat binnen het bestemmingsplan zou hebben gepast.
Het verzoek komt, gelet op het voorgaande, voor afwijzing in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2007